Ademgaten ~ D. Hillenius

Tijs Goldschmidt was niet alleen een student van Dick Hillenius, hij is ook een blijvende bewonderaar van diens boeken. Dit maakte het logisch dat hij eens een bloemlezing zou samenstellen, met het meest karakteristieke uit diens werk.

Dat oeuvre is alleen al blijvend uniek door de ruimte die Hillenius nam, om naast zijn universitaire werk als bioloog dat vakgebied ook nog eens te populariseren, gedichten te schrijven — want dat was net zo goed aantekeningen maken — en over beeldende kunst en muziek te schrijven. Verder schreef hij reisverhalen voor een glossy.

Nu hoeft mij niet veel over Hillenius verteld te worden. Ik ben al heel lang een liefhebber van zijn boeken. Vrijwel alles van hem staat in mijn kast. Maar ik heb bijvoorbeeld de verzamelde gedichten niet; omdat slechts een te klein deel van de poëzie me bereikt.

Goldschmidt weet dan weer net gedichten uit te kiezen voor deze bundel, die me wel wat zeiden. En eerlijk gezegd hoopte ik ook dat Ademgaten dit effect zou hebben. Omdat er altijd aspecten aan een boek of een heel oeuvre zijn die andere ogen dan de mijne wel zien.

Toen ik aan land ging,
greep ik wat aarde,
wreef het tussen mijn vingers,
keek naar de planten en dieren)
en zag dat zelfs de doodgewoonste langs de weg
vreemd en onbekend waren.
Ik kon geen namen geven
en voelde een bijna te goot gevoel van blijdschap.

Mooi aan het inleidende essay van Goldschmidt is dat hij daarin benadert wat ook mij zo trof aan Hillenius. Ga erop uit, lijkt die altijd te zeggen. Laat je zintuigen prikkelen.

Denk na.

Ook de titel is ontleend aan Hillenius’ neiging om aan de beperkingen van dogma’s te willen ontsnappen.

Eén van de belangrijkste functies van kunst vind ik het verstoren en het doorbreken van de hiërarchie — het maken van ademgaten — zodat, ook al zit je ergens in een onderlaag, je jezelf via de kunst kunt bevrijden.

Aan de bloemlezing valt verder op dat er maar éen stuk gehaald is uit de bundel Wat kunnen wij van rijke mensen leren?, of uit Sprekend een dier. Als toegift is dan wel weer het interview opgenomen dat Hillenius afnam aan Nico Tinbergen, uit De hersens een eierzeef.

In die zin doet de student in eigenzinnigheid niet onder voor de meester.

Maar ik moet Goldschmidt alleen al dankbaar zijn voor de aanleiding om Hillenius’ boeken weer eens uit de kast te pakken, te bladeren, om te peinzen hoe mijn bloemlezing uit dat werk er zou hebben uitgezien.

D. Hillenius, Ademgaten
gekozen en ingeleid door Tijs Goldschmidt

178 pagina’s
Uitgeverij G.A. van Oorschot, 2009

Ethologie en cultuurfilosofie ~ Rudy Kousbroek

Het gaat niet aan om de bioloog Dick Hillenius alleen maar te bejubelen op boeklog, zoals ik eerder dit jaar deed. Er is goede kritiek op hem mogelijk. Harde verwijten kwamen bijvoorbeeld van Rudy Kousbroek, in diens Huizinga-lezing uit 1972.

Zo vond Kousbroek onder meer dat Hillenius iets te makkelijk de ideeën van omstreden denkers als Lorenz volgde. Hillenius’ uitleg van de ethologie maakt de mens te veel tot dier, terwijl de cultuur nu juist zo veel invloed heeft op diens gedrag.

Kousbroek vond de ethologie zo vaak alleen gebruiken wat wel goed uitkwam voor het betoog:

Er is kortom analogie tussen de gedragingen van sommige diersoorten en sommige mensen of groepen mensen, bij sommige gelegenheden. Ons aandoenlijke begroetingsritueel, de kus, vertoont met het van mond tot mond voeden, dat ook bij bepaalde diersoorten het karakter heeft van een begroetingsritueel, een overeenkomst die niet toevallig kan zijn. Maar is het daarom ook een instincthandeling, erfelijk en onuitroeibaar? Bepaalde volken kennen de kus niet, en van sommige is bekend dat zij deze begroeting in een recent verleden van andere culturen hebben overgenomen. Het zijn kortom niet alleen de overeenkomsten die moeten worden verklaard, maar ook de verschillen. En dat doen de ethologen niet. [15]

Kortom, Kousbroek doet in de lezing weinig anders dan betoog houden over nature/nurture. En, hoewel zijn tegenwerpingen tegen een al te biologische manier van kijken duidelijk zijn, blijft hij daarin toch op een wat abstract academisch niveau hangen bij menselijk gedrag. Terwijl daar de antwoorden niet te vinden zijn, volgens mij.

Daar komt bij dat ik de vraag niet zo interessant vind wat allemaal tot de natuur van de mens zou horen, en wat tot diens cultuur. Het ene vult het andere aan, afhankelijk van sommige omstandigheden. Het éen bestaat nauwelijks zonder het ander. Punt. Mijn boeklogjes over titels van Ridley en Jones geven ook aan dat ik me veel meer interesseer voor de gevolgen van de vraag, dan voor het eigenlijke probleem.

Om maar een voorbeeld te noemen: hoe strafbaar is iemand na openlijke geweldpleging, als deze tijdens zijn opvoeding verwaarloosd is? En hoe strafbaar is dan iemand die door zijn genenpakket voorbestemd is tot aanvallen van redeloos blinde woede? Moet de rechtspraak verschil maken tussen beide soorten daders? En het onderwijssysteem dan?

Of, wanneer gaan we meten welke genen iemand bezit, en welke erfelijke eigenschappen worden dan kwalijk genoeg bevonden, voor een abortus bijvoorbeeld?

Rudy Kousbroek, Ethologie en cultuurfilosofie
55 pagina’s
Uitgeverij De Harmonie, 1973

Hand van de slordige tuinman ~ D. Hillenius

Dit is het enige boek van Dick Hillenius dat ik gewoon nog in de reguliere boekhandel heb kunnen kopen indertijd. En dat kwam omdat het pas in 1996 werd uitgegeven. Ter nagedachtenis. Want toen was Hillenius al 9 jaar dood.

In deze bundel zijn de beste columns verzameld die hij in de jaren tachtig schreef voor het tijdschrift Vrij Nederland. Ik had pas een paar jaar later een abonnement. Dus is al dit werk me indertijd ontgaan.

Ik moet daar toch maar eens mijn spijt over uitspreken.

Het blijft merkwaardig een schrijver te ontdekken, terwijl die al in de vergetelheid begint te raken. Goed, zo’n ontdekking zal dan zuiver zijn. Er was nooit enige peer pressure om Hillenius een interessante schrijver te moeten vinden. Mijn opflakkerende liefde is een geheel eigen vondst.

En goed, dat zijn werk vrij moeizaam te vinden is, maakt elke kennismaking met iets nieuws vergelijkbaar met de opwinding die er zijn kan als een nog levende favoriet iets uitbrengt.

Maar toch.

Het is voorbij. En ik heb Hillenius nooit opgemerkt toen ik hem nog had kunnen opmerken. De teleurstelling over die onnozelheid blijft.

Aardig aan deze bundel is dat de vertrouwde thema’s uit Hillenius’ werk er allemaal in terugkeren. Al heb ik ook het idee dat sommige bewoordingen erin gerecycled worden.

Zelf zie ik schrijven als het vlechten van een netje dat je rondhaalt door de omgevende poel in de hoop iets te vangen.

[100]

Al kan het ook zijn dat die herkenning er is omdat bijvoorbeeld Tijs Goldschmidt regelmatig over de invloed van Hillenius op zijn werk heeft geschreven [en gesproken].

Zoals altijd vind ik Hillenius het interessantst als hij culturele verschijnselen probeert te duiden vanuit de kennis over zijn vakgebied, de biologie. Dat denken, hoe speculatief ook misschien, raakt iets bij mij. Vooral omdat er lang altijd niet antwoorden geformuleerd worden.

Nog even terug naar de oorzaak van die dwang, waardoor je soms jaren vruchteloos kan worstelen om toegang te krijgen tot een bepaald gebied. Het snobisme is er de karikaturale aanduiding van. In het algemeen gaat het om het volgen van een autoriteit. Waarom je die autoriteit kiest en niet een van de vele anderen is niet duidelijk. Het zal wel te maken hebben met de genoemde jeugdinvloeden of herkenning van verwantschap. In ieder geval is ook dit weer een voorbeeld van hoe cultuur werkt: het voorbeeld volgen van de autoriteit, een hiërarchisch principe. Anti-autoritaire opvoeding bestaat niet.

[220]

D. Hillenius, De hand van de slordige tuinman
240 pagina’s
Uitgeverij G.A. van Oorschot, 1996

Hersens een eierzeef ~ D. Hillenius

Dick Hillenius was in 1986 gastschrijver aan de Rijksuniversiteit Groningen. In die functie hield hij drie openbare colleges. Deze zijn gebundeld in dit boek, aangevuld door een interview van hem met de Nobelprijswinnaar Niko Tinbergen, uit 1973.

Hillenius heeft een paar dingen voor. Hij was bioloog, en biologen hebben goed leren kijken. Anders kunnen ze hun vak niet uitoefenen. Hillenius was ook dichter, dus let hij op zijn taal. Maar bovenal aan hem te bewonderen vind ik zijn lenige geest.

Want, eerlijk gezegd, zodra Hillenius mij de biologie gaat uitleggen, vertelt hij me niets opmerkelijks. Dertig, veertig jaar geleden was het zeker baanbrekend en nieuw waar hij zich mee bezighield — al dan niet in navolging van Tinbergen. Maar al die TV-documentaires van het moment, met al hun neukende beestjes op Mozart, hebben bijvoorbeeld kennis over de evolutie tot een gezonken cultuurgoed gemaakt. Iedereen die begrijpt daar inmiddels wel wat basisprincipes van, zonder misschien de vaktermen te weten. Mits natuurlijk niet geslagen met de blindheid des geloofs.

Aardigste lezing vond ik dan ook de tweede uit deze bundel, omdat die voor een deel speculatief is. Hillenius bekend daarin nogal slordig te zijn, en vraagt zich vervolgens af of het mogelijk is dat hij deze kwaliteit overgeorven heeft; en wat dan het evolutionaire nut van slordigheid zou kunnen zijn.

Belangrijkste conclusie uit de derde lezing, is de laatste zin:

De mens leeft constant in omstandigheden die bij andere dieren alleen optreden bij bijzondere gelegenheden: het doorgeven van informatie, voorbereiding voor de paring, voor de trektocht: het grote feest. [83]

Het college dat deels de titel gaf aan het boek gaat er onder meer over hoe de mens waarneemt, door een overvloed aan informatie tot iets hanteerbaars te reduceren; en dus zegt het ook veel over hoe wij in de wereld staan.

D. Hillenius, De hersens een eierzeef
104 pagina’s
Martinus Nijhoff | OKW, 1986

Oefeningen voor een derde oog ~ D. Hillenius

Van alles wat ik dit jaar herlas van Dick Hillenius, pakte dit boek het meest indrukwekkend uit. Toch is het waarschijnlijk ook het meest verouderd. De tweede helft van Oefeningen voor het derde oog gaat er namelijk over Hillenius een aantal dan actuele kunstuitingen ervaart. En een klein vijftig jaar later is vrij grondig veranderd wat wij als actueel zien.

Tegelijk ontstijgt Hillenius die gebondenheid aan de jaren vijftig en zestig door telkens nadruk te leggen op zijn persoonlijke ervaringen en emoties. En dan dat blijkt ook dat het er meestal niet om gaat wát iemand beschrijft, maar vooral hóe hij dit doet.

Mits de onderwerpen daarbij niet beperkt blijven tot het eigenste zelf.

Toch maakte de nog autobiografischer eerste helft van dit boek nog net iets meer indruk. Hillenius toont dan passages uit een dagboek, geschreven in 1963 en ’64. En daarin valt niet alleen op hoe veel aspecten hij uit het heden, van toen, beschrijft, maar ook hoe hij momenten in zijn eigen geschiedenis terugkijkt. Zo werd hij uiteindelijk na een hongerstaking uit de militaire dienst ontslagen.

Maar ik was vooral blij verrast met observaties als:

Memoires en dagboeken danken hun waarde meestal aan iets buiten de auteur om (aangenomen al dat de man kan schrijven en het soort persoonlijkheid heeft waarvoor men zich interesseert). Het land van herkomst dankt zijn bestaan aan de Indische jeugd en aan de portretten van boeiende mensen (niet alleen de intellectuelen van Parijs en Holland, maar misschien nog meer de gekke ooms, tantes, vrienden). [40]

Omdat ik precies hetzelfde had opgemerkt, aan weblogs.

Niet dat dit nu zo’n waardevolle constatering is, maar dat een ander gedachte ooit al blijkt te hebben verwoord, maakt dat er een net iets heviger contact lijkt te zijn met zo’n schrijver. Waardoor er bovendien vertrouwen in diens oordeel groeit.

Zoals gezegd, de tweede helft van dit boek gaat vooral over kunst. Daar staan een reeks korte artikelen in, die Hillenius waarschijnlijk al eens eerder ergens gepubliceerd heeft. Wat daaraan opvalt is de brede belangstelling van hem. De schrijvers van tegenwoordig zijn zich zo veel meer gaan specialiseren. Maar Hillenius schreef onbekommerd, en met inzicht, over klassieke muziek, jazz, beeldende kunst, en literatuur. Vergeet ik vast nog een paar genres.

Een idee van Hillenius was dat onze hersenen maar een beperkt deel van de werkelijkheid waarnemen. Dit inzicht heeft hij later trouwens later nog eens heeft uitgewerkt in de lezing De hersens een eierzeef. Tegelijk komt er aan informatie meer binnen dan wij ons bewust zijn. Het derde oog, uit de titel van dit boek, slaat op die waarneming door het onbewuste. Tegelijk zetelt daar misschien ook wel de instinctieve afkeer tegen allerlei nieuwe vormen van kunst. Hillenius trachtte uit te leggen waarom het niet zelden verkeerd is om alleen af te gaan op die eerste onberedeneerde reactie.

D. Hillenius, Oefeningen voor een derde oog
144 pagina’s
De Arbeiderspers, 1965

Principe van nieuwsgierigheid ~ D. Hillenius

De grootste schatten staan dikwijls al jaren in de kast, zonder dat ik er zelfs maar naar omkijk. Ik had deze bundel van Hillenius overgeslagen bij het herlezen van zijn werk eerder dit jaar, omdat ik meende dat me alles hieruit wel bekend was. Te bekend. Maar Tijs Goldschmidt haalde in Kloten van de engel een intrigerende opmerking van zijn leermeester Hillenius aan. Namelijk, dat de kunst vaak aan de wetenschap vooraf zou gaan. En de bron van die opmerking kon ik niet meteen plaatsen.

Zeker tien jaar had ik dit boek niet gelezen, en als me er al wat van bij stond in detail, dan niet hoe sprankelend Hillenius erin denkt en schrijft.

Of misschien lukt het me pas nu dit te zien.

Ook Het principe van nieuwsgierigheid toont hoe veel breder Hillenius’ belangstelling was dan zijn vakgebied de biologie alleen. Hij schrijft onder meer over het Holland festival, over Poetry International, over Nabokov — al was die ook een bioloog natuurlijk — en over een reis naar de VS. Maar interessanter nog zijn de losse aantekeningen, die over werkelijk alle onderwerpen kunnen gaan.

Die opmerking uit de eerste alinea komt terug in een dagboekpassage, als Hillenius wat knort op zijn goede vriendin Renate Rubinstein.

Wetenschap en politiek zijn in principe sociale vormen van kennisverovering en kennisgebruik, onderhevig aan controle, dwang tot argumentatie, herhaalbaarheid van proeven etc. Gesystematiseerd, bruikbaar gemaakt wantrouwen.

Kunst staat daar soms tegenover doordat het niet-sociaal, in principe juist individueel is. Dat heeft voordelen. Mythe kan een wetenschap voorafgaan. Intuïtie kan soms ontsnappen aan de storende bijprodukten van formalisering. Maar niet alle eigengereide uitspraken zijn goed . […]Als de mogelijkheid tot controle bestaat zijn we verplicht die toe te passen.

[107-108]

Nu zegt Hillenius hier niets dat ik niet al voor een deel zo betoogd heb op boeklog of eamelje.net. Maar zo’n simpele frase als ‘bruikbaar gemaakt wantrouwen’ raakt me heel diep. Omdat daar in drie woorden staat, waar ik altijd veel langere omschrijvingen voor nodig heb gehad.

Overigens ben ik het niet geheel eens met Hillenius’ woorden. Mij lijkt dat bijvoorbeeld de literatuur wel kan willen de wetenschap voor te zijn, maar dat romans toch echt geen aanspraak meer kunnen maken op die status. Hoogstens dat er begin 20e-eeuw nog weleens kruisbestuiving was, dat een psycholoog of psychiater over de mens kon leren door Tolstoj te lezen — ik geloof er niets van dat dit effect er nu nog zou zijn. Of alleen als er hineingeïnterpreteerd wordt, zodat er van die parmantige uitspraken ontstaan als over wat Kafka allemaal voorspeld heeft.

Kunstenaars kunnen wel andere mensen beter leren kijken, maar dat is wat anders. Daarbij is bovendien al voorwaarde dat dit publiek ook wíl zien.

Toch zeggen bovenstaande alinea’s veel over hoe ik zo’n boek als dit lees. Hillenius roept zowel bewondering op voor de lenigheid van zijn geest, en de kracht van zijn bewoordingen, als dat ik ook in gedachten direct met hem in discussie treedt.

En beide elementen zijn zo prettig om te hebben, in een boek.

D. Hillenius, Het principe van nieuwsgierigheid
232 pagina’s
De Arbeiderspers, 1978

Psychobiologie van het feestvieren ~ D. Hillenius

Hillenius moest een lezing komen houden over hem opgedragen onderwerp. ‘De psychobiologie van het feestvieren’. En het eerste wat hij deed toen, was uitleggen dat hij geen idee had wat het woord ‘psychobiologie’ zou kunnen betekenen.

Dus werd dit een heel andere lezing. Eén die onder meer gaat over over de betekenis van een opdracht, voor iemand die gewend is zijn eigen werk uit te kiezen. Over de uitdaging die daar in zit, om zo’n opdracht dan toch ook weer eigen te maken.

Maar meer was ik, weer eens, onder de indruk van hoe Hillenius speels zijn kennis uit de biologie gebruikt om iets te duiden dat normaal niet tot de biologie gerekend wordt.

Zoals het feest.

Nu is dit niet enige culturele onderwerp dat in deze lezing aan bod komt. Maar over dat feest trekt Hillenius de opvallendste conclusies. Daarbij voortredenerend op de definitie van ene Simmel, die feest gelijkstelde aan samenkomst.

Als een feest voorbij is heb je soms het gevoel dat je een tijdlang tot een grotere eenheid hebt behoord en dat die eenheid nu verbroken is. Een soort verweesd gevoel. Het aardige van mensen is dat ze zo’n goed geheugen hebben en vanuit de daarin levend gehouden wens tot feest ook in de toekomst kunnen besluiten om van tijd tot tijd samen te zijn.

Tegelijk vindt Hillenius het idee dat de herinnering aan feest weleens basis van de samenleving kan zijn, mooier klinken dan het lijkt.

D. Hillenius, De psychobiologie van het feestvieren
zonder paginanummering
Zeeuws Kunstenaar Centrum, 1986

Sprekend een dier ~ D. Hillenius

Toen ik laatst een kleine inventarisatie maakte van wat er in mijn boekenkasten staat, doken er allemaal titels op waarvan ik niet wist dat ik ze had. Daaronder was dit boek.

Het leek me niet dat ik het maar ongelezen had weggestopt. Voor later, als er lust zou zijn meer over ethologie te lezen. Daarvoor is Hillenius een te goede schrijver.

Maar waarom had ik er dan niets over onthouden?

Bij het herlezen werd me al snel duidelijk dat dit boek in zijn tijd bijzonder moet zijn geweest, maar dat nu niet meer is. Ethologie was nog een nieuw onderdeel van de biologie in de jaren zestig en begin jaren zeventig. Hillenius begint daar meteen zelf over in zijn voorwoord. Inmiddels is het veel normaler geworden om menselijk gedrag tot dierlijk gedrag te herleiden, of er anders meteen zelfs maar een evolutionaire verklaring voor te zoeken.

En mede door TV-zenders als Discovery Channel en National Geographic is wat toen nog elitaire kennis was al lang verwaterd tot iets dat als een breed aanvaard cultuurgoed geldt.

Een aantal van de stukken uit dit boek zijn essays, andere zijn vooral boekbesprekingen. En dat is een andere reden waarom het bestaan van Sprekend een dier me niet goed bijgebleven is. Ik vind Hillenius het best en leukst om te lezen als hij volkomen zijn eigen gang gaat.

In dit boek is hij vooral dienstbaar aan anderen en hun ooit baanbrekende ideeën.

D. Hillenius, Sprekend een dier
232 pagina’s
Uitgeverij De Arbeiderspers, 1974


Verzamelde gedichten ~ D. Hillenius

In een aantal essaybundels van Hillenius staan ook gedichten afgedrukt. Maar daar kan ik ze niet lezen. Het zijn er Fremdkörper; door alle andere proza eromheen verdwijnt de poëzie uit de woorden. De gedichten rijmen meestal niet, en zien er daardoor toch al als proza uit.

Ik lees proza toch al anders dan poëzie. Want, bij prozateksten gaat het mij vooral om de vertelling. Die vaak blind tastende omsingeling van wat misschien wel niet eens te zeggen is. Proza wint bij het verzwijgen. Bij poëzie daarentegen, is voor mij nu juist de mededeling zelf belangrijk. Gedichten zijn geslaagd als taal even heel anders dan ooit eerder in het gelid is gezet, om iets te benoemen dat er zo nog niet eerder was. En toch was het er ook weer wel; anders zou ik het niet herkennen.

Blij ben ik daarom dat ooit alle gedichten van Hillenius gebundeld zijn in een boek. Zijn ze tenminste de hele tijd als poëzie te lezen. Maar ik ben nooit blij genoeg geweest met dit boek om het te kopen. Daarvoor staan er toch te weinig gedichten in die me iets zeggen.

Merkwaardig is dan wel weer dat er sinds de vorige keer dat ik dit boek las in 1997, er toch nieuwe gedichten zijn bijgekomen die ik domweg mooi vind; zonder dat verder te willen verklaren.

Zie bijvoorbeeld hier, of hier, danwel hier.

Misschien komen er bij de volgende keer herlezen nog wel meer gedichten bij weer. Zodat ik uiteindelijk het hele boek omarm.

D. Hillenius, Verzamelde gedichten
334 pagina’s
Uitgeverij G.A. van Oorschot, 1991


Vreemde eilandbewoner ~ D. Hillenius

Mooi aan de boeken van Hillenius vind ik de afwisseling in zijn werk. De vreemde eilandbewoner is weer gewoon een biologieboek. Een monografie is het, waarin uitgelegd wordt hoe evolutie werkt, door te tonen wat er telkens weer in isolement, op een eiland, met diersoorten gebeuren kan.

Zo kunnen trage reuzen, of vogels die niet kunnen vliegen, er langer blijven bestaan, dan in gebieden waar ze wel om voedsel concurreren met kwiekere dieren.

Het was ook dit eilanddenken dat het boek speciaal maakte voor mij. Want, wat heb ik verder al niet over evolutie gelezen. Maar juist die invalshoek, met de vraag hoe dieren en planten zich over de aarde verspreiden, was nieuw voor mij. Zelfs al worstelden de biologen in de jaren zestig nog met de vraag hoe het toch zat met het gelijktijdig voorkomen van soorten op zo verschillende plekken.

Hillenius zelf vindt wel iets spreken voor de Pangea-theorie van Wegener. Van geologen hoort hij dan alleen weer dat dit idee toch wat achterhaald zou zijn. Maar als de continenten niet ooit éen geheel waren, dan moeten er dus landbruggen zijn geweest. En omdat de meeste biologen maar in éen soort specialiseren, vinden ze allemaal weer andere landbruggen noodzakelijk dan collega’s.

Nuttigst aan dit boek voor mij was Hillenius’ meer theoretische verhandeling over de verspreiding van soorten. Ofwel, zijn uitleg dat er in een kerngebied van een soort altijd de meeste verschillen kunnen voorkomen tussen de families. Terwijl aan de randen van het verspreidingsgebied alle beesten op elkaar lijken, omdat ze genetisch zo veel met elkaar gemeen hebben.

Zoiets is dan weer verhelderend bij de recente ontdekking dat alle mensen met blauwe ogen familie van elkaar zijn, en er nogal veel van in Scandinavië wonen.

D. Hillenius, De vreemde eilandbewoner
207 pagina’s
De Arbeiderspers 1976, oorspronkelijk 1967

Wat kunnen wij van rijke mensen leren? ~ D. Hillenius

Dick Hillenius vroeg zich af wat wij van rijke mensen kunnen leren, omdat rijke mensen het meest zichzelf kunnen zijn. Zij kunnen vrijuit kiezen hoe ze hun leven inrichten, waar hun armere soortgenoten altijd allerhande compromissen moeten sluiten. Dat maakt rijke mensen in zekere zin een ideaal studie-object van wat het beest mens nu precies wil.

Het is door het stellen van dit soort vragen dat Hillenius zo leesbaar blijft. Zelfs al geeft hij vervolgens nu ook weer niet een heel boeiend antwoord, en loopt het titelessay zelfs wat weg in speculaties over de evolutionair overgeleverde afkeer tegen monoculturen.

Nee, Hillenius toont met deze bundel aan dat het stellen van ontregelende vragen voor mij interessantere inzichten oplevert dan het lezen van boeken die alleen antwoorden geven.

Toch moeten die ontregelende vragen ook weer niet op helemaal niets zijn gebaseerd. Karel van het Reve, bijvoorbeeld, wekte in de jaren zeventig nogal wat wrevel op onder biologen als Hillenius, doordat hij de evolutietheorie in twijfel trok. Maar Van het Reve deed dit puur op gevoel, niet omdat hij zich nu zo zeer in de materie verdiept had. En op een gegeven moment zal hij er ook ijzerenheinig mee door zijn gegaan, juist omdat hij daarmee zo leuk mensen op de kast wist te jagen.

In deze bundel komt het opvallend vaak terug als thema: ‘de evolutietheorie nog eenmaal voor Karel van Reve verklaard’.

Aanmerkelijk leuker om te lezen waren daarom de stukken met als titel ‘Museum van favoriete zintuigprikkels’, of ‘Reizen is ellende’.

Deze rijke bundel met essays bevat ook een gedeelte met gedichten, die ik in zo’n setting tussen het proza in altijd maar slecht kan lezen. Voor Hillenius waren die gedichten, net als de essays, tastende aantekeningen. Wat wel verklaart waarom ze er in staan. Maar ik ben hierin dus minder flexibel dan de auteur.

D. Hillenius, Wat kunnen wij van rijke mensen leren?
263 pagina’s
G.A. van Oorschot, 1986