‘Alle cultuur is streven’ ~ H.L. Wesseling (inl.)

Eerder kwam op boeklog al de Huizinga-lezing van Rudy Kousbroek langs. Ook werd eens verwezen naar de voordracht die Karel van het Reve gaf. Dus lag het in de rede om te kijken of deze lezingen-cyclus meer spraakmakend materiaal had opgeleverd. En dan het liefst niet door van elk jaar apart het uitgaafje op te moeten speuren.

Deze bundel was wat dit betreft perfect. Het boek biedt een overzicht van wat de eerste vijftien sprekers brachten, vertelt iets over de achtergronden van de cyclus, en H.L. Wesseling geeft in zijn inleiding vaak ook al in bedekte termen een oordeel over het gebodene.

Sommige lezingen waren niet zo goed. Die van Mary McCarthy over de gothiek bijvoorbeeld.

Chomsky gaf de VS weer eens van alles de schuld, op een zo gechargeerde manier dat Europeanen er toch wat vreemd van opkeken.

En Mulisch, ach Mulisch kwam vanzelfsprekend de wereld uitleggen in het ene uurtje dat hem ter beschikking stond. Met alle kul over octaviteit die hem voor mij voor eeuwig hebben gediskwalificeerd als een serieus te nemen schrijver. Ik kan hem enkel nog lezen door in hem een charlatan te zien, die wil kijken tot hoe ver de wereld bedrogen kan worden.

Nu was Johan Huizinga een historicus. Wat er waarschijnlijk toe heeft bijgedragen dat nogal wat historici zijn uitgenodigd in de cyclus van dit boek. En hun lezingen zijn ook vaak het best houdbaar gebleken. Logischerwijs omdat een verhandeling over geschiedenis al gaat over iets dat verouderd is — daar krijgt de tijd veel minder extra greep op. In elk geval heb ik de historici met de meeste plezier gelezen. Zelfs al bracht alleen de verhandeling van Robert Darnton over sprookjes mij ertoe toch eens te kijken wat nog meer van hem te lezen is.

Sprookjes waren nogal wat ruwer, voor ze tot verhaaltjes voor kinderen bewerkt werden. Dat wist ik, in theorie. Maar zo veel ruwer?

‘Alle cultuur is streven’
De verzamelde Huizinga-lezingen 1972 – 1986

352 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker, 1987

Alexander ~ Renate Rubinstein

Ook ik gaf hem ooit een hand. Willem-Alexander. Toen nog Prins der Nederlanden, vandaag tot een hoger ambt geroepen.


Niet dat ik me erop wil voorstaan weleens leden van het Koninklijk Huis te hebben ontmoet. Dat gebeurde namelijk altijd gewoon tijdens het werk. Elke journalist moet weleens verslag doen van éen uit de talloze openbare toneelstukjes die iedere dag in Nederland worden georganiseerd.

Net zo heb ik incestplegers ontmoet. Pooiers. Of harddrugsdealers. Advocaten en rechters. Ministers en mini-sterretjes.

Soms speelde ik zelfs in een toneelstukje mee — als het erom ging een hoogwaardigheidsbekleder uitspraken te ontlokken. Dat beviel me zo matig dat ik die verplichting liever niet meer opzoek.

Aan de toneelstukjes waaraan prinsen of koninginnen meedoen, is me vooral opgevallen dat die nog net een tikje belachelijker zijn dan andere officiële bijeenkomsten. De spanning bij de organisatoren is aanmerkelijk groter. Het gefluister heviger. De afwachting waarachtiger. En de stilte die valt als de koninklijke hoogheid binnenstapt is dieper.

Als ik iets van zulke ontmoetingen geleerd heb, dan vooral dat het me een straf lijkt om koning te zijn, en vooral mensen te ontmoeten die hun billen dan heel strak samenknijpen.

En vanzelfsprekend is een koningshuis onzin, en erfelijke troonopvolging iets middeleeuws. Maar mij zit het huis Van Oranje-Nassau niet in de weg. Bij de gedachte aan een Republiek zie ik meteen ook alle glibber-christenen voor me van het CDA, die de afgelopen decennia grote kans hadden gemaakt die positie te veroveren. Je zou van minder nachtmerries krijgen.

Willem-Alexander heeft ondertussen de tijd gehad om op zijn rol in de toneelstukjes te oefenen. De opleiding tot koning begon op zijn achttiende, toen hij in loondienst trad van de Staat der Nederlanden, en prompt een wedde kreeg van 900.000 gulden in het jaar. Inmiddels werd hij 46.

In de reportage Alexander staat die training nog allemaal te beginnen. Hij is dan bijna achttien en zit op kostschool in Wales. En Renate Rubinstein werd door het Koninklijk Huis gevraagd op haar manier een portret te maken van de prins; op de grens van diens meerderjarigheid.

Bij het bezoek aan de school nam ze wel neef Maurits mee. Die kon haar mooi rijden, en is bovendien maar iets ouder dan Willem-Alexander; wat misschien in het contact een grotere vertrouwelijkheid zou opleveren.

En het lijkt me ook niet dat er ooit een waarheidsgetrouwer portret van de man geschreven zal worden. Alleen is hij dus nog geen achttien in dit boek, en daarmee amper een uitgebot mens te noemen. Hij weet wel wat er aan verplichtingen op hem wacht, en tegelijk is alles nog ver weg.

Aardigst aan de reportage is misschien nog wel het tijdsbeeld. Alle aanwezigen paffen stevig sigaretten. En dat de minderjarige Alexander regelmatig kratten Heineken regelde voor zijn schoolkameraden had hem of zijn leverancier in dit tijdsgewricht hoge boetes opgeleverd, en paternalistische publiciteit.

Rubinstein vatte haar portret in de laatste alinea’s samen:

Ik zie in de hele monarchie maar één mogelijke zwakke plek en dat is de persoonlijkheid van de monarch. Hij of zij kan dom zijn, of fanatiek, of machtsbelust. Het zal, aan het eind van dit boekje, niemand meer verbazen dat ik dat van koning Willem-Alexander niet verwacht. Hij is geen intellectueel, maar wel intelligent, een gezonde dosis onverschilligheid beschermt hem tegen fanatisme en macht ambieert hij niet. [276]

Alleen zei Renate Rubinstein daarbij niets over de invloed die de partnerkeuze van de toekomstige koning nog eens kon hebben. Terwijl zij, van Zorreguieta, die valse-blonde, juist wel allerlei ambities moet hebben gekoesterd om zich zo op te dringen aan de kroonprins.

Er is een verschil tussen geboren worden in een gouden kooi óf daar geheel uit vrije wil voor altijd binnengaan.

Renate Rubinstein, Alexander
50 pagina’s
© 1985
in: Renate Rubinstein, Verzameld werk 1981 – 1990
869 pagina’s
Meulenhoff, 1994

Dagen ~ Renate Rubinstein & Peter van Straaten

Ooit was het belangrijk voor me om heel het verzamelde werk te hebben van Renate Rubinstein [1929 — 1990]. Want op een bepaalde manier had die me beter leren lezen — omdat ik het zo vaak met haar oneens was; bij het doornemen van het weekblad Vrij Nederland lang terug.

En die dikke verzamelbundels hoeven niet weg nu ineens. Alleen is de kans ook niet heel groot ik nog eens spontaan éen van de daarin opgenomen uitgaven lezen ga. Zo bleef inmiddels een groot deel van de gebundelde columns toch wel erg achter in de tijd. Want wat even spraakmakend is, of hoogst actueel heet te zijn, blijft dat doorgaans niet zo lang.

[Schreef Renate Rubinstein trouwens wel in menige column over wat ze gelezen had, wat als enige nu misschien mij nog wel nieuwsgierig maakt.]

In die wekelijkse productie waren er ook weleens stukjes over vrijwel niets bij, die dan voor deze bloemlezing naarstig bij elkaar zijn gezocht. Zou Hans Goedkoop dat nog zelf hebben gedaan? De uitgave vermeldt dit niet. Ook zijn de jaartallen weggelaten van de oorspronkelijke publicatie. Het mocht weer eens niets kosten.

Goedkoop moet trouwens nog steeds met die biografie komen van Renate Rubinstein, al zo lang geleden aangekondigd.

De cynicus in mij denkt daarom: zo’n uitgave als De dagen zal wel in de markt gezet zijn om eens te peilen of iemand überhaupt de naam Renate Rubinstein nog kent. Wat tekeningen van Peter van Straaten erbij gerecycled. Fijn cadeauboekie. Toch?

Bleek alleen dat de voornaamste indruk die ik aan De dagen overhield er éen van eenzaamheid was. Weliswaar had Renate Rubinstein tijdens haar leven verschillende partners; waaronder enige echtgenoten zelfs. In deze uitgave staan enkel columns over een vrouw alleen die zich overal in haar eentje doorheen had te slaan.

Hielp verder niet mee dat de wereld, in dit boek bestaande uit Amsterdam, er ook al een eigenaardige logica op na hield.

Dus las De dagen vreemd — mede omdat deze bloemlezing met een merkwaardige hinkstapsprong door dat oeuvre schiet, en er daarmee en passant even decennia aan leven passeert. En dan zal de samensteller, of zullen de samenstellers, getracht hebben een tijdloos boek te maken, alleen weet de lezer soms wel degelijk meer.

Zo was er die chronische ziekte, waar Renate Rubinstein het nooit over hebben wilde, jarenlang, tot ze het taboe doorbrak op televisie bij Adriaan van Dis, en waarvan de gevolgen toen wel ineens terloops mochten doorklinken in haar teksten.

Aantrekkelijk aan Rubinstein als schrijfster was ooit haar parlando; de toon van haar vertellen, waarmee ze mij vroeger teksten in kon slepen over onderwerpen waar ik helemaal niet over lezen wilde.

Maar dat parlando gekoppeld aan verhalen over dagelijkse beslommeringen leverde niets op wat de herinnering aan dat werk even weer een nieuwe glans kon geven.

Ooit was ze misschien uniek, in hoe open ze bijvoorbeeld leek in wat ze durfde te beschrijven. Punt is alleen dat alle kranten en opiniebladen tegenwoordig uitpuilen van columnisten die daarin hun dagelijkse beslommeringen uitventen. En ik mede daarom zelfs een hekel heb gekregen aan het type van de gespeeld onhandige intellectjuweel, die, o grut, toch zoiets bijzonders heeft meegemaakt.

Renate Rubinstein & Peter van Straaten, De dagen
Met een woord vooraf door Hans Goedkoop

176 pagina’s
Augustus, 2011

Mijn beter ik ~ Renate Rubinstein

Ooit was dit een schokkend boek. Postuum. Of, althans, er ging een geruchtmakende onthulling vooraf aan Mijn beter ik. Simon Carmiggelt, de meest getrouwde man van Nederland, bleek onverwacht een langdurige verhouding te hebben gehad met Renate Rubinstein. En daar had niemand iets van af geweten. Terwijl het hier toch om twee namen ging uit het wereldje.

Carmiggelt’s kinderen hebben ook nog geprobeerd deze uitgave verboden te krijgen. Er staan facsimiles in van enkele ansichtkaarten en briefjes die ‘S.’ aan Renate Rubinstein schreef. Daarop meenden zij de rechten te hebben.

Alle direct betrokkenen bij het verhaal waren inmiddels overleden. Renate Rubinstein stierf zelf in 1990, op 61-jarige leeftijd. Simon Carmiggelt [1913 — 1987] was haar een paar jaar vooraf gegaan. Zijn vrouw Tiny stierf vrij snel na haar man.

En Tiny speelt ook een grote rol in dit boek, hoewel ze er nooit rechtstreeks in voorkomt. Het was door haar vele problemen dat Carmiggelt zijn eigen gezondheid uiteindelijk verwaarloosde. Hij negeerde het suikerziekte te hebben, en kwam in 1987 vrij snel aan zijn eind.

Voordien had hij een vrouw die onder meer slechtziend was, en daarom bij alles hulp nodig had — als ze niet depressief op bed lag te treuren om haar blindheid. En hoewel Carmiggelt zelf al jaren gedwongen droog stond, was hij wel alle middagen kwijt om haar naar het café te brengen, waar ze dan leuk wijn ging drinken.

Tenminste, zo beschrijft Renate Rubinstein de situatie. En haar. De rivale. De vrouw die maakte dat ze Simon Carmiggelt nooit voor zichzelf alleen kon krijgen. Op wat gestolen uurtjes na dan. Eén keer per week.

Ondertussen kampte Rubinstein zelf met MS – een ziekte waarvan de gevolgen zich openbaarden toen het voor de eerste keer met Carmiggelt aanraakte in 1977. Tiny had weet van die eerste tijd, Simon Carmiggelt wilde toen nog niets geheim houden. In de jaren daarna moest hij ook altijd onmiddellijk thuis komen van bijeenkomsten waarvan zijn vrouw vermoedde dat Rubinstein er aanwezig kon zijn.

Ik las, of beter herlas, Mijn beter ik als tegenwicht op Carmiggelt’s autobiografie in stukjes. Om ook een andere blik te krijgen op deze man.

Daarbij las ik een opvallend licht en verliefd boek — alle vlotheid verdwijnt er meteen uit als Carmiggelt overlijdt in 1987. Renate Rubinstein schrijft dan ook dat ze door hun verhouding de ernst van haar eigen ziekte zich al die tijd nauwelijks bewust is geweest. Zelfs al kon ze bij het schrijven van dit boek op een gegeven moment niet meer vertrouwen op eerdere aantekeningen; want aantekeningen maken was toen al te vermoeiend geworden.

En misschien komt het door de afstand in tijd, maar ‘schokkend’ of ‘onthullend’ lijken me wel zo ongeveer de minst passende etiketten voor een boek als dit. Laat staan voor de verhouding die er in beschreven wordt.

Twee mensen hadden ooit even heel veel aan elkaar, zelfs al was dit dan vaak in gestolen uurtjes, tijdens periodes in hun leven die niet de makkelijkste zullen zijn geweest.

Eén van hen legde een verslag vast van de liefde. In dit boek. De ander had het gegeven toen al gebruikt in zijn krantencolumns — waarin het aantal mannen op leeftijd dat tevreden een nieuwe partner had gevonden plots enorm was toegenomen.

En dan veranderde Carmiggelt kleinigheden in die verhalen. Zoals hij gewoon was. Zodat de anekdotes niet op hem waren terug te leiden. Hij beschreef hun liefde dus ook, en openlijk – al was dit onbekend gebleven had niet Renate Rubinstein ons daarop gewezen.

Renate Rubinstein, Mijn beter ik
Herinneringen aan Simon Carmiggelt

148 pagina’s
© 1991 in:
Renate Rubinstein, Verzameld Werk 1952 – 1990
Uitgeverij Meulenhoff, 1995

Na mijn dood geschreven ~ J.H. Donner

Verschillende boeken had J.H. Donner geschreven, voor hem een hersenbloeding overkwam in 1983. Maar pas door deze klap zou hij een groot lezerspubliek bereiken.

Tot zijn dood in 1988 had hij een wekelijkse column in het zaterdagse bijvoegsel van NRC Handelsblad. Die werden moeizaam, met éen vinger getikt. Bovendien kon Donner daarna zijn eigen woorden niet meer teruglezen.

De bundels die jaarlijks verschenen van deze miniaturen uit een verpleegtehuis verkochten vijfentwintig keer beter dan het werk van voor zijn kwaal.

Nu ja, er zijn ontelbaar veel schrijvers die bekend werden om werk dat zij zelf veel minder achten dan hun overige prestaties. En zeker dichters blijken lang niet altijd in staat te zijn om zelf een bloemlezing samen te stellen met hun meest aansprekende werk.

Donner zag medelijden, in het succes, voor een gehandicapte, en vond dat geen fraai verschijnsel.

En werden de columns, of mini-essays, misschien beter gewaardeerd omdat ze ook werkelijk beter waren? Zoals indertijd wel beweerd werd?

Ik vind dat niet. Hein Donner kon vreselijk zwetsen — een vriendelijker woord heb ik er niet voor — bijvoorbeeld als het om de uitleg ging van de boeken van zijn vriend Harry Mulisch. En in deze columns wordt dat eeuwige georakel er niet begrijpelijker op.

Twintig jaar na eerste lezing bleek het mij alleen te gaan om die man, met al zijn beperkingen, in dat ziekenkamertje. Met zijn etsende observaties over het verplegend personeel, en dagelijkse gang van zaken in zo een inrichting.

Je hebt de tijd, schrijft hij dan, als hij weer eens tijden op de lift heeft moeten wachten. Maar zo word je ook behandeld.

Bovendien is het normale voor hem anders dan voor een gezond iemand. Als zijn bed een andere plaats heeft gekregen in zijn kamer roept dat paniek op, want zo het nu staat, kan hij zichzelf niet meer op het matras hijsen.

Tegelijk blijft Donner’s toon opvallend monter. Hij is er nog. Hij wordt niet vergeten. En op deze manier wil hij nog best even doorgaan. Al blijft er ondertussen op de achtergrond wel de wetenschap dat een tweede hersenbloeding fataal zal zijn.

Dus zie ik deze verzamelbundel nog het meest als een soort dagboek van een verblijf in de laatste halte voor de dood. En wordt duidelijk dat ook daar, met wat goede wil, nog iets van te maken is.

J.H. Donner, Na mijn dood geschreven
Alle stukjes uit NRC Handelsblad
met een voorwoord van Renate Rubinstein

452 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker, 1992
 
Bevat onder meer de bundels Na mijn dood geschreven [1986], Slecht nieuws voor iedereen [1987], Geen patiënten [1988], en Als schrijver moet je veel lijden [1989].

Nee heb je ~ Renate Rubinstein

Dit is het boek waarin Renate Rubinstein zich voor het eerst openlijk uitsprak over haar ziekte. Ze leed toen al zeven jaar aan multiple sclerose, maar vermeed iedere verwijzing daarnaar in de toch vrij persoonlijke columns die ze schreef voor Vrij Nederland. Het was ook een te groot onderwerp, waar te veel over te zeggen viel, om even af te doen in een column of wat.

Rubinstein vertelt in dit boek droog zakelijk over haar aftakeling, en al wat daarbij komt kijken; zoals de lelijkheid van de rolstoelen en scooters die haar mobiel moeten houden. Maar meer nog is Nee heb je een gedachtenoefening over wat ziek zijn is en wat gezond. Een conclusie daarover luidt dat buitenstaanders vrijwel onmogelijk over een ander kunnen oordelen, omdat hun zogenaamd objectieve blik alles banaliseert. Ieder individu past de werkelijkheid inwendig toch al aan om daarin te kunnen functioneren, en zieken zullen dat als zij lijden nog iets sterker doen. Niet wat allemaal niet meer kan, wordt dan de maat, maar alles wat nog wel mogelijk is. En het plezier dat ook dit nog brengen kan.

Renate Rubinstein, Nee heb je
90 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff 1994 — 1985 oorspronkelijk

Niets te verliezen en toch bang ~ Renate Rubinstein

Het grote kleine echtscheidingsboek. Waarin Jaap van Heerden [? vermoed ik] Renate Rubinstein verlaat, en hun huwelijk ook nog zakelijk ontbonden moet worden. Ik las het vooral om te zien of mijn uitspraak stand houdt dat haar boeken beter houdbaar blijven dan haar columns, maar in dit geval is dat onderscheid wat onzinnig. Veel uit dit boek werd eerder als column in Vrij Nederland gepubliceerd.

Niets te verliezen en toch bang riep bij mij vooral de vraag op in hoeverre de tsunami aan exhibitionistische bekentenisliteratuur, die sinds de jaren zeventig de boekhandels overspoeld heeft, de rauwe emotie uit dit boek niet bijna afstandelijk ironisch heeft gemaakt.

Maar goed, uiteindelijk stelt Renate Rubinstein zeker op zinsniveau zelden teleur.

[zie bijvoorbeeld ook haar citaten hier].

Renate Rubinstein, Niets te verliezen en toch bang
88 pagina’s
in: Verzameld Werk 1973 – 1982
Uitgeverij Meulenhoff, 1978 oorspronkelijk

Op de klapstoel ~ Het Parool

Al jaren voor ik een abonnement op Het Parool had, kocht ik altijd een los exemplaar op zaterdag. Die krant had namelijk altijd iets speels, en oneerbiedigs, dat ik in andere dagbladen miste. Al spreken we nu wel over de jaren negentig van de vorige eeuw.

Tegenwoordig consumeer ik mijn nieuws vooral online. Bijna al mijn abonnementen zijn opgezegd, zoals ook dat op Het Parool. Kranten overlappen elkaar te veel in hun nieuwsgaring, er staat teveel ruis in die me slechts stoort, en ik houd er niet meer van om tekst te moeten lezen opgesplitst in talloos veel kolommen.

Neemt niet weg dat ik op het moment weleens het aangename missen kan, dat een krant wel degelijk brengen kon. Zoals de interviewrubriek ‘Op de klapstoel’, zaterdags in Het Parool.

Het interview is een onderschat genre. Journalisten denken me er wat te makkelijk over. In gedrukte vraaggesprekken wordt doorgaans te vaak hetzelfde weer gezegd.

Komt nog bij dat de televisie het ook al zo zeer van pratende hoofdjes moet hebben.

Geluld wordt er kortom genoeg, gezegd wordt er doorgaans weinig.

De rubriek ‘Op de klapstoel’ is net een tikkeltje anders dan normaal, omdat de geïnterviewden — doorgaans bekende Nederlanders — kort op steekwoorden moeten reageren. Die beknoptheid kan makkelijk tot een zekere oppervlakkigheid leiden, maar in dit geval is dat het bezwaar niet. De gesprekken kunnen er ook amusant door worden, zelfs al springen ze van het ene onderwerp naar het andere.

Ik was wel blij de beste interviews uit dat ene decennium dat ik Het Parool intensief las, toch nog in een boek verzameld te zien staan. Verbazingwekkend was bijvoorbeeld, hoe goed sommige citaten in mijn geheugen zijn blijven hangen. Ik wist soms van een gesprek, uit bijvoorbeeld 1993, zo maar weer het eerder te hebben gelezen.

Dit boek biedt een overzicht van de rubriek over de periode 1992 — 2002. Uit elk jaar worden twee tot acht gesprekken integraal gepubliceerd, en komt uit 17 à 18 nog éen quote terug. En vooral die streng geselecteerde uitspraakjes waren soms erg amusant om te lezen.

10 april 1999
Jaap van Heerden (1940), filosoof
Renate Rubinstein
‘Was ik twaalf jaar mee getrouwd. Een tuttig huwelijk met twisten van kaliber. Doordat Renate zo oplettend was. Ze kon verontwaardigd van de slager terugkomen, omdat ze hem meende te hebben betrapt op een zekere biologische vooringenomenheid. De slager had twee biefstukjes afgesneden. De ene was groter dan de andere. Ik bracht ertegenin dat het voor een slager ook godsonmogelijk is twee gelijke stukken te snijden. Dat werd ruzie.’

Op de klapstoel
252 pagina’s
Vassallucci | Het Parool, 2002

Scherp van de snede ~ Pierre Vinken & Hans van den Bergh [sam.]

Beide samenstellers van deze bloemlezing zijn eind 2011 kort na elkaar overleden. En dat is jammer. Alleen al omdat ik best een polemiek met ze had willen aangaan over de samenstelling van de bundel Het scherp van de snede.

Doel van dit boek is nog het meest krachtig omschreven in de ondertitel. ‘De Nederlandse literatuur’ te tonen ‘in 100 en enige polemieken’. Alleen leggen de samenstellers dat dan wel erg eng uit. Niet enkel de teksten behoorden literatuur te zijn, ze mosten ook nog eens gaan over literatuur alleen.

Daarbij stamt het grootste deel van de opgenomen polemieken uit de twintigste eeuw — vanaf pagina 299 is zelfs de periode voor 1945 al voorbij. En daarmee zit er nog een rare onbalans in het boek.

Het lijkt of de samenstellers vooral belangrijk vonden wat zich tijdens hun bewuste leven heeft afgespeeld. Met een voorkeur voor wat het studentenblad Propria Cures door de decennia heen zoal heeft opgeleverd.

Zoals in elke bloemlezing is hun keuze een persoonlijke keuze. Alleen vind ik de beperking om in de laatste 500 bladzijden van het boek vooral schrijvers op andere schrijvers te zien schelden wat vreemd. Want hoeveel van die woordenwisselingen waren er nu werkelijk principieel. En hoeveel waren misschien nog net opwindend op dat moment?

Nut van het boek is wel dat een aantal befaamde teksten handig in éen band verzameld werd. Hermans die Weinreb als oplichter ontmaskerde. Mulisch’ ‘Ironische van de ironie’. Karel van het Reve’s ‘Raadsel der onleesbaarheid’. Brouwers litanie tegen de ‘jongetjesliteratuur’. Zwagerman’s ontmaskering van de criticus Arjan Peters’ gespleten tong. Piet Grijs tegen Renate Rubinstein, en omgekeerd. Het zijn inmiddels allemaal klassieke voorbeelden in het genre geworden.

Al zij opgemerkt dat de lange teksten steeds sterk zijn ingekort tot reeksen lange fragmenten. Zelfs als naslagwerk is het boek dus niet volledig.

En juist doordat bovenstaande voorbeelden al zo bekend zijn, viel me van de bloemlezing tegen dat er niet minstens even krachtige maar aanzienlijk minder beroemde voorbeelden naast zijn gezet.

Om slechts enkele voorbeelden van mogelijke polemiek te geven die op boeklog langskwamen. Joris Luyendijk heeft zowel de parlementaire pers in Nederland vrij grondig ontmaskerd, als de correspondenten in dictatoriaal regeerde landen. Daar is genoeg protest tegen gepubliceerd van journalisten die zich ten onrechte bekritiseerd voelden.

Zou daar echt geen materiaal tussen zitten met een zekere literaire kwaliteit?

De rechterlijke macht hier weet niets, en kan alleen in juridische sjablonen denken, volgens deskundigen uit andere wetenschappen.

En democratie bestaat niet in Nederland, aldus de politicologen. Al schijnt dat tegenwoordig beter te zijn, omdat er nu eindelijk parlementariërs zijn die uit de EU willen — of andere denkbeelden vertegenwoordigen die tot 2002 volstrekt taboe waren.

Me dunkt, onderwerpen volop en schrijvers genoeg die iets publiceerden dat de status quo aanviel. En dit ook met kwaliteit deden.

Polemieken van auteurs onderling zijn zo bezien wat klein in belang. Hoe pittig de formuleringen ook uitpakten. Hoe veel reuring de woorden misschien ook gegeven hebben in sommige kringetjes, op een gegeven moment.

Kortom, het ontbrak mij wat aan blije verrassing in het boek. Aan een volkomen andere kijk op zaken.

De opgenomen historische teksten zijn zo bezien misschien nog wel het interessantst. Of het losse feit dat Jan Eijkelboom voor hij als dichter debuteerde zich nog duchtig geweerd heeft als criticus.

En misschien is de grootste makke gewoon wel dat de opgenomen teksten elkaar te weinig versterkten. Weliswaar komen een enkele keer de twee strijdende partijen beide aan het woord; maar dat maakt de polemiek meestal juist onbenulliger. Dit is meer een boek om even iets in na te slaan, dan om te gaan lezen.

Enfin. Door de jaren heen is er ook heel wat geschreven tegen bloemlezingen, en de problemen die er aan de samenstelling van zo’n bundel kleven. Het ware wellicht aardig geweest als de samenstellers tenminste éen zo’n stuk hadden opgenomen.

Het scherp van de snede
De Nederlandse literatuur in 100 en enige polemieken

Samengesteld door Pierre Vinken & Hans van den Bergh
846 pagina’s
Prometheus, 2010.

Tijd van leven ~ Renate Rubinstein

Wat jammer toch dat Renate Rubinstein zo weinig boeken heeft geschreven naast haar columns, dacht ik bij het lezen van deze bundel. Het parlando waarin ze schrijft, maakt haar absoluut tot éen van mijn favoriete schrijvers in het Nederlands. Haar dwarsheid levert daarbij ook nog eens een permanente les op in hoe iemand altijd zelf moet durven kijken.

Maar juist bij een verzameling columns wreekt zich dat zo veel onderwerpen die ze aansnijdt een kleine twintig jaar later al volledig uit het bewustzijn verdwenen zijn. Na de Koude Oorlog veranderde de wereld, al is in haar stukken over Israel dan nog wel veel zoals toen.

Dus bleef de helft van dit boek nog over om te lezen. Haar stukken over het dagelijkse leven en die over literatuur. En daarin reikt ze toch minder ver dan in Nee heb je.

Renate Rubinstein, Tijd van leven
201 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff 1994 — 1987 oorspronkelijk

Twee eendjes en wat brood ~ Renate Rubinstein

Weliswaar is dit weer een bundel columns van Renate Rubinstein, maar nu éen waarin de waan van de dag wat is losgelaten, op een enkele uitzondering na. Over literatuur gaat het vaak.

Verder bundelt Rubinstein hier voor het eerst een reactie op W.F. Hermans’ aanvallen op haar aandeel in de Weinreb-affaire. Daarnaast is er een lange verzameling columns over de voor- en nadelen van alternatieve geneeswijzen opgenomen. Die zijn wat wrang met de wetenschap dat ze toen al aan MS leed, daarvoor hulp had gezocht, maar haar lezers toen nog niet over haar ziekte had ingelicht.

Het boek besluit met een reeks beschouwingen over de ‘de nieuwe lelijkheid’. De voorbeelden die ze daarbij gebruikt zijn wat verouderd, want de wereld zou in de komende twintig jaar nog heel wat lelijker worden. Maar de terreur van het design woedt nog altijd voort, en Rubinstein’s conclusies daarover blijven staan.

Renate Rubinstein, Twee eendjes en wat brood
200 pagina’s
in: Verzameld Werk 1973 – 1982
Uitgeverij Meulenhoff, 1981 oorspronkelijk