Gedundrukt ~ S. Carmiggelt

► door: A.IJ. van den Berg

Hoeveel ‘Kronkels’ Simon Carmiggelt maakte, heeft Henk van Gelder nog eens proberen uit te zoeken. Alleen leverde deze zoektocht zulke perfect ronde getallen op, dat ik toch denk met een schatting van doen te hebben.

Om zekerheid te hebben, zou je domweg ook alle krantencolumns moeten lezen. Want Carmiggelt ging weleens op vakantie. Hij was weleens ziek. En er stonden ook weleens columns in de krant die geheel gevuld waren met bijdragen van lezers.

Vast staan hoogstens enkele feiten. Carmiggelt schreef vanaf 1948 een dagelijks cursiefje in dagblad Het Parool. Daar hield hij in 1980 mee op. Tot zijn dood schreef hij nog éen keer in de week een column. Maar voor het vaste ritme begon in ’48 had Carmiggelt toch ook al ervaring opgedaan met het schrijven van humoristische schetsen. Die werden tijdens de oorlog zelfs in de ondergrondse pers gepubliceerd; zo de overlevering wil.

Laat hem dus ruim tienduizend Kronkels hebben geschreven in zijn leven — wat een bescheiden schatting is, mede gezien de drieduizend boeklogjes die ik op 1 januari 2015 hier hoop te hebben staan; vrijwel allemaal geschreven in de marge van mijn normale bezigheden.

Omdat Carmiggelt van elk jaar zorgvuldig de vijftig beste columns uitkoos voor een bundel, betekent dit nog dat slechts een gering deel van zijn werk ooit buiten de krant in druk is verschenen.

Ik geef toe almaar benieuwder te worden naar dat volledige werk in dundruk.

Alleen is dat opvallend genoeg allereerst om het tijdsbeeld dat Carmiggelt terloops vastlegde — en wat hij vervolgens zorgvuldig uit zijn verzamelbundels probeerde te houden. Want al te tijdgebonden stukjes werden daar niet in opgenomen.

Toch zette ook de bloemlezing Gedundrukt onverwacht enkele luikjes naar het verleden open. Zo is in een vroege Kronkel sprake van gekafte bibliotheekboeken — wat mij er ineens aan herinnerde dat op de lagere school inderdaad de bibliotheekboeken een uniform papieren kaft hadden. Verdomd.

Gedundrukt was een onverwachte bestseller vorig jaar — ook al omdat de herdrukken van Carmiggelt’s eigen uitgever De Arbeiderspers nooit zo veel deden. En dat verkoopsucces kan komen omdat er over deze bloemlezing van ongeveer honderd columns gepraat werd.

Normaal ben ik vrij immuun voor andermans praat over boeken. Maar éen opmerking van iemand was toch blijven hangen. Carmiggelt’s zoon en de uitgever zouden in hun keuze opvallend vaak voor de verhalen hebben gekozen waarin het over de oorlog gaat.

Want dat bleek toch een ware constatering te zijn geweest. Eén die ook niet raar is, vervolgens, om Carmiggelt’s levensloop. Zij het dat die oorlog hoogstens om de vier vijf Kronkels terugkomt; en dan soms alleen in een citaatje.

En juist bij dit onderwerp viel me ook het tijdsbeeld op. Carmiggelt laat al in 1958/1959 vermoeide mannen in zijn verhalen zeggen dat de oorlog een tijd geleden is. En dat ze toch niet kunnen vergeten. Voor jongere lezers zou daar tegenwoordig toch een voetnoot bij moeten worden gezet, die verklaart dat er pas veel later publiek gepraat kon worden over deze tijd; die liever vergeten werd. En toen nog werd alle gepraat meestal gedaan door zij die niets hadden meegemaakt.

Carmiggelt liet zich overigens al evenmin rechtstreeks uit over die Tweede Wereldoorlog. Noch over enig ander persoonlijk onderwerp trouwens. Als portret is de eerdere bloemlezing Mag het een ietsje meer zijn dan ook beter; want daar staan de gedichten in, waarin hij wel fel kon worden.

Gedundrukt toont hoogstens wrange oorlogsherinneringen; de enkele maal dat het onderwerp direct aan bod komt.

Daarvan lijkt me de felste, maar tegelijk moest omfloerst verpakte klacht, het verhaal: ‘Dubbelportret’. Dit gaat over een oud joods echtpaar, dat de bezetting overleefd had. Dat kostte hen alleen wel hun kapitaal, te betalen aan de heren bij wie ze ondergedoken zaten.

Was er ook nog een huis, waar tijdens de oorlog een ander in ging zitten, die er na de bevrijding niet meer uit wilde — tot deze wel moest.

Voor hij het huis verliet heeft hij, geholpen door zijn dierbaren, alles wat zich daardoor leende grondig vernield. Maar goed, dat is hersteld en er staat weer een inboedel in. Nee, van de oorlog is niets meer te zien. Die leeft alleen nog in hun geest.

Carmiggelt kwam op een dag langs als er visite is. Een bleek jongmens zit in de kamer.

‘Dat is Joop,’ zei de oude mevrouw. ‘Joop is de zoon van een meneer bij wie we twee jaar ondergedoken hebben gezeten. Hè Joop?’

Het jongmens knikte.

‘Ach ja…’ vervolgde de oude mevrouw vriendelijk. ‘Hij was toen nog maar een jochie, hè Joop? En dan kwam hij wel eens bij ons, op zolder — want we zaten daar op zolder — en dan zei hij: “Jullie zijn joden, dat weet ik best. En als jullie me geen kwartje geven, ga ik het vertellen op school, want bij mij in de klas zit een nichtje van Mussert.”‘

‘Nee, een nééfje,’ verbeterde Joop.

Hij stelde er blijkbaar prijs op dat de vertelling er volkomen gaaf uit kwam.

‘O ja, een neefje,’ zei de oude mevrouw. ‘En dan betaalden we dat kwartje maar, hè Joop? Ach, hij was nog maar een kind.’

Joop lachte feestelijk, gelijk iemand die het middelpunt is van een aardige anekdote. […] [147-147]

Het eeuwige probleem in teksten van schrijvers die de Tweede Wereldoorlog niet bewust hebben meegemaakt, is dat deze zo vaak gaan hameren hoe erg het was. En dat we zoiets nooit meer moeten laten gebeuren.

Een probleem voor mij met zulke auteurs is dat zij blijkbaar enkel van een oorlog lang geleden vermogen te zien wat daar fout aan was. Dat ik ze daarom zo gauw wat onnozel vind.

S. Carmiggelt, Gedundrukt
Verhalen

309 pagina’s
Uitgeverij Van Oorschot, 2013

[x]