Eerst de waarheid, dan de schoonheid ~ André Klukhuhn & Toef Jaeger sam.

Geen moeizamer leesteksten dan lezingen. Het oor heeft nu eenmaal meer taal nodig voor een goed begrip dan het oog. Clichés die al luisterend niet eens herkend worden, omdat ze enkel glijmiddel zijn in het betoog, zien er op papier in druk al gauw ontluisterend onnozel uit.

Als een lezingenreeks dus ooit nog tot boekuitgave leidt, dan zou dat moeten als in Eerst de waarheid, dan de schoonheid gebeurd is. Deze bundel verscheen eerst in 2004, terwijl de opgenomen teksten gebaseerd zijn op voordrachten die al in 2000 werden uitgesproken.

Toen organiseerde Studium Generale Utrecht samen met de Stichting Literaire Activiteiten daar een reeks lezingen over de vraag: Wat is belangrijker, schoonheid of waarheid?

En waar ontmoeten die twee elkaar?

Opvallend is dan dat de filosoof Jaap van Heerden amper vijf bladzijden nodig heeft voor zijn betoog over ‘Verbeeldingskracht in literatuur en wetenschap’. Waar Herman Franke er bijna dertig gebruikt, om te schrijven over de relaties tussen criminologie en literatuur.

Opvallend veel Nederlandse criminologen van de vorige generaties waren namelijk ook literatoren. Arnold Aletrino, J.B. Charles, Andreas Burnier, Manuel Kneepkens, Peter Hoefnagels. En later ontbrak die vanzelfsprekendheid. Maar kwam dit dan omdat in hun tijd het eigen vak te kalm was, terwijl de misdaad daarna sterk is toegenomen?

Een groot nadeel van bundels als deze is wel dat ze eigenlijk alleen nut hebben om met nieuwe schrijvers of denkers kennis te maken. Want, hun teksten worden altijd sterker binnen de context van hun eigen boeken.

Vincent Icke deed nog zo veel meer met zijn fascinatie voor Christiaan Huygens. En zelfs samensteller André Klukhuhn heeft elders inhoudelijker geschreven over wat hij als verschillen ziet tussen ‘de twee culturen’. Van Heerden’s betoog staat beter in zijn eigen boek.

Dus gold persoonlijk simpelweg dat een boek dat ik uitkoos omdat er zo veel auteurs aan mee hadden gewerkt die ik waardeer juist daardoor wat tegenviel. Omdat ik hun werk al kende, was er te weinig nieuw. De bundel deed me wat denken aan zo’n overzicht dat in december wordt uitgezonden op TV, van alle rampen die in een jaar gebeurden, of wie er allemaal een sportwedstrijd won. De beleving mist dan altijd die er eerder wel was.

André Klukhuhn & Toef Jaeger sam.
Eerst de waarheid, dan de schoonheid
Beschouwingen over wetenschap en kunst

174 pagina’s
Uitgeverij Bert Bakker, 2004

Klont ~ Maxim Februari

Geen auteur moet je willen reduceren tot éen of twee thema’s. Alleen valt me wel op dat Maxim Februari, in nogal wat van zijn werk, de eigenschappen van domheid onderzoekt. Bijvoorbeeld door te laten zien hoe zulke onnozelheid geïnstitutionaliseerd kan raken; en dan dus een structureel karakter krijgt.

Deze schrijver hing, naar verluid, ook weleens uit in een Patafysica-club met Matthijs van Boxsel — de samensteller van de Encyclopedie van de domheid. Een meer dan terloopse belangstelling voor dat thema moet er wel zijn.

Misschien dient de roman Klont ook wel als lakmoesproef. Want wie leest deze roman puur als roman; een fictief verhaal van enige lengte? En wie denkt daarentegen zeker te weten dat er nogal wat meer heeft gespeeld bij het schrijven?

In elk geval valt op dat er in deze uitgave zelf nogal eens lacherig wordt gedaan over dé roman — want waarom zou iemand nog zo’n boek willen schrijven, in deze onoverzichtelijke tijden…

Alleen werd dat een vraag waarmee ook ik kwam te zitten. Waarom zijn de onderwerpen in dit boek behandeld zoals ze behandeld werden? Wat voegde het element fictie toe? Behalve dat het boek de aloude mythe ontkracht dat Cassandras nooit geloofd zullen worden?

Punt voor mij bij het lezen was dat ook ik al even nadenk over éen van de onderwerpen waar dit boek over gaat. Eén van de eerste stukken van mij als pril journalistje ging over ‘ons schaduwbestaan in databestanden’. Vijfentwintig jaar geleden was dat ondertussen al. Sindsdien is onze overheid slechts enige duizenden databestanden meer gaan aanleggen. Waarin wij allemaal handig gereduceerd werden tot hoogstens enkele parameters.

Bestaat er bovendien een grote wens tot het koppelen van zulke bestanden; omdat dit dan nog meer nuttige informatie zou opleveren. Zo veel en zo veel blind vertrouwen bestaat er in dit mechanisme, dat eerder van beleidsreligie moet worden gesproken dan van objectieve beleidskeuzen. Omdat het benul ontbreekt dat dataverzamelingen heel makkelijk vervuilen, en niet gezien wordt dat er op basis van een beperkt tal vastgelegde parameters compleet verkeerde conclusies kunnen worden getrokken, automatisch ook nog, in breukdelen van seconden. Maar bedenkingen tegen het al te blinde techno-optimisme lijken welhaast ketterse ideeën te zijn.

Vorige week nog vond de Eerste Kamer het geen enkel probleem dat camera’s met nummerplaatherkenning voortaan alle autobewegingen vastleggen. Zo’n permanente privacyschending wordt dan verkocht met het argument dat zo de zware misdaad beter is aan te pakken. Alsof misdadigers nog nooit van valse nummerplaten hebben gehoord; en niet juist de platen klonen van onschuldige Nederlanders die in precies hetzelfde model auto rijden. En hoe gaan deze slachtoffers vervolgens hun onschuld aantonen?

In werkelijkheid heeft de Belastingdienst hiermee een extra mechanisme gekregen om te kunnen controleren of leaserijders niet meer privé-kilometers maken dan ze opgeven — tot nu toe verloor de Belastingdienst namelijk alle rechtszaken waarin de data van zulke ANPR-camera’s een rol speelde. Geneuzel over wat niet meer dan een administratief kwestietje is over vrije kilometers, gaat daarmee dus boven het tamelijk essentiële grondrecht dat de overheid niet alles van zijn burgers heeft te weten.

Heeft die overheid vervolgens ook de wettelijke plicht om de bevolking te beschermen tegen al te grove privacyschendingen door bedrijven. Zoals de Amerikaanse internetgiganten, die zo gretig dataprofielen aanleggen van al uw gedrag online. Elke Facebook- en Google-gebruiker hoort te weten de grondstof te zijn waarvan deze bedrijven rijker worden.

En dan is Klont van Maxim Februari dus ineens een roman over die ene onmogelijke vraag, die daarin overigens nooit rechtstreeks zo aan de orde komt. Wat betekent het als data gezien wordt als de olie van de eenentwintigste eeuw? Als het nieuwe goud?

Het verhaal in het boek wordt daarbij verteld via twee personages. De eerste is een hoge ambtenaar op leeftijd, Bodo Klein, werkzaam bij wat inmiddels het ministerie van Veiligheid heet. Diens wederwaardigheden staan in de derde persoon beschreven.

Zijn tegenspeler heet Alexei Krups; die een jonge internet-goeroe is met enig charisma. In het boek waarschuwt hij ervoor dat dataverzamelingen een heel eigen leven kunnen gaan spelen. Ongetemd. En daarmee onvoorspelbaar. Dat is die klont uit de titel van het boek. Alle passages waarin hij de hoofdrol speelt, staan in de ik-vorm. Alexei schreef ook het voorwoord van deze roman.

In een interview zei Maxim Februari dat zowel Klein en Krups iets van hem hebben. In hem leven zowel de goeroe die met de microfoon in de hand op dat podium verhalen vertelt over grote ontwikkelingen als de ambtenaar die het systeem dat hem werk biedt zo goed mogelijk wil dienen.

En die ambivalentie zit ook in het boek.

Zo lijkt het of het de bedoeling is dat de lezer die Alexei Krups — corrupts? — een nare blaaskaak zou gaan vinden. Terwijl die ambtenaar met al zijn getob heel wat sympathieker overkomt.

Alleen, waarom legt de schrijver dan Alexei Krups uiteindelijk precies de woorden in de mond, die Maxim Februari zelve zo had kunnen uitspreken?

Vergelijk de portee van Februari’s verzamelde citaten op mijn andere weblog, over het inmiddels bijkans religieuze beleid om data altijd te vertrouwen, bijvoorbeeld eens met de angstige conclusie van Krups in de roman, als hij eindelijk denkt te kunnen definiëren wat het gevaar is waartegen hij op al die podia waarschuwt:

De klont is niet een verzameling data en botsende algoritmes! Het is een duplicaat, een kloon, een alternatieve wereld! Een spiegelwereld die is losgeraakt en zelfstandig door de kosmos zweeft! […]

Het klonk al met al een beetje religieus, zo’n nieuwe wereld die bestond uit afbeeldingen van de oude wereld. En toch besefte ik meteen dat deze losgezongen wereld voorbij natiestaat en religie lag. Outside of time. Geen autoriteit die nog bepaalde wat moest gebeuren, wat de status was van de dingen, of wat waar was. Alles speelde zich autonoom af. De nieuwe wereld groeide zonder centraal gezag. En de fouten, de schadelijke gevolgen gingen zo razendsnel, zo onmetelijk snel, in nano-seconden — ze sloegen als een meteorietenregen terug op de arme, oude aarde. […]

[148-149]

En waarom zou een ambtenaar, nee zelfs een heel ministerie, er dan zo op gebeten zijn om éen enkele invloedrijke spreker uit te willen schakelen? — een vraag waarop deze roman mij overigens nooit een bevredigend antwoord gaf. Al heb ik natuurlijk zo mijn vermoedens, mede gezien het woord beleidsreligie hierboven gebruikt.

Klont bracht mij kortom een vreemde leeservaring. Zo was het merkwaardig om te kunnen zien welke informatie de auteur over wat er zoal speelt online op het moment nuttig wist te gebruiken, en welke ontwikkelingen er werden weggelaten uit de roman.

Kwam daarbij dat Februari’s wat afstandelijke manier van schrijven het moeilijk maakte om in dit boek te verdwijnen; hoe prettig laconiek de scènes in het verhaal soms ook zijn. Geen roman overleeft als er nooit een ‘uitstel van het ongeloof’ ontstaat. En ik bleef veel te analytisch kijken naar wat de schrijver aan het doen was om enig genot te beleven aan dit boek. Hoe intelligent en nuttig misschien zelfs de roman verder ook is.

Kennis belemmert weleens het onbekommerde zicht.

Maxim Februari, Klont
270 pagina’s
Prometheus, 2017

Literaire kring ~ Marjolijn Februari

De zonde in het deftige dorp, zo heet een roman uit 1912 bij mij in de kast. Auteur Johan de Meester geeft daarin niet alleen aan wat er zo zondig was – de domineeszoon maakte een dienstmeid zwanger – maar hij biedt terloops vele tekenende details over het deftige leven. Historica Ileen Montijn voerde deze roman daarom kalmpjes als bron op om de zeden van de gegoede burgerij te helpen beschrijven, in haar monografie Leven op stand.

marjolein, marjolijn februari

Deze roman van Marjolijn Februari had ook De zonde in het deftige dorp kunnen heten. Als uitgevers nu nog zulke beschrijvende titels zouden toestaan tenminste. En waarschijnlijk kan een 22e-eeuwse Ileen Montijn er veel aan ontlenen om het leven van de gegoede klasse honderd jaar eerder te beschrijven.

Het is ook de zedenschets die dit tot zo’n leuk boek maakt, voor mij. Vooral omdat Februari een drooghumoristische en afstandelijke manier van beschrijven heeft.

Maar de pastiche alleen levert nog geen boek op. Er moet een plot in ook. En in deze roman draait die om de terugkeer van een succesvol schrijfster naar haar geboortedorp, waar haar vader ooit werd uitgestoten. De man was er lid van een elitaire leesclub. Niet uit liefde voor het lezen overigens, maar omdat zulke kringen je nu eenmaal in contact brengen met mensen, die elk ook weer een nuttig netwerk hebben.

Die leesclub stootte hem uit, nadat hij hen om advies had gevraagd, dit kreeg, en desondanks een dubieuze handelstransactie doorzette. Er werd verontreinigde glycerine aan Haïti geleverd, als medicijn. Daardoor stierven er kinderen ver weg. Toch krijgt het bedrijf van de handelaar niet meer dan een boete, die ongetwijfeld aftrekbaar was van de belastingen.

In de roman maken de personages zich zorgen hoe die succesvolle schrijfster deze levensepisode in haar bestseller heeft verwerkt. De leesclub wist tenslotte dat er een transactie zou plaatsvinden, maar deed niets om die tegen te houden. Maar eerlijk gezegd dwaalden mijn gedachten bij deze passages wat af. Dit kwam ook door het lezen van Fast Food Nation een paar dagen terug. Dat boek draait evenzeer om de vraag wat een samenleving toelaat aan dubieuze handelspraktijken. Zelfs als algemeen bekend is dat daardoor slachtoffers kunnen vallen.

Er mag steeds heel veel, zolang er maar niemand direct verantwoordelijk voor kan worden gehouden. Pensioenfondsen investeren bijvoorbeeld rustig andermans oudedagvoorziening in fabrieken die clusterbommen maken, en daarmee doden. Om maar éen actueel voorbeeld te noemen uit tientallen anderen.

Ik las dit boek daarom uiteindelijk vooral als een aanklacht. De mensen die op dit moment in basale morele kwesties het verschil kunnen maken, kijken vaak liever een andere kant op. Die praten liever veilig in een leesclub over de motieven in een obscure roman, of gaan naar een klassiek concert, en menen dan heel hoogstaand bezig te zijn.

Maar waarom zou dat toch zijn?

De inhoud is er dus, en de vorm ook een eind. Toch, als Marjolijn Februari haar scène’s voortaan wat strakker timed, en dialogen bedenkt die wat realistischer bijdragen aan de voortgang van het verhaal, kan ze nog eens grootse romans gaan schrijven.

*** meer over de herkomst van verontreinigde glycerine

Marjolijn Februari, De literaire kring
254 pagina’s
Uitgeverij Prometheus, 2007

Maakbare man ~ Maxim Februari

Kennis over een heel ander onderwerp zat me wat in de weg bij het thema dat De maakbare man aanroert. Ik heb me ooit behoorlijk verdiept in wat er, beetje bij beetje, bekend werd over de systematische doping van sporters in het Oostblok. Mij boeit nu eenmaal wat er zoal is bedacht om mensen tot nog beter presterende mensen te maken.

Ter meerdere glorie van volk en vaderland werd in communistisch Oost-Europa menige vrouw krachtiger gemaakt met de hulp van hormonen. Opdat zij daarop beter zouden kunnen presteren. Want vrouwen kunnen nu eenmaal altijd mannelijker worden gemaakt dan ze zijn van nature.

Tal van records in de atletiek uit de jaren tachtig staan ook nu nog steeds. Bijna allemaal behaald door Oostblok-dames.

En het ging nogal eens mis met zulke vrouwen, door die hormonen. Bovendien wisten de sporters lang altijd niet dat ze doping toegediend kregen — de kuren begonnen soms ook al op wel heel jonge leeftijd.

Dus is het idee blijven hangen bij mij: dat geknoei met hormonen deugt niet. Terwijl er een nogal principieel verschil bestaat tussen vrouwen die testosteron en andere spierversterkers opgedrongen krijgen, en zij die daar bewust voor kiezen.

Maxim Februari maakte in de herfst van 2012 bekend voortaan verder te leven als man. Daarbij speelde mee dat hij voordien als vrouw al enige maatschappelijke bekendheid had verworven. Dus werd een privé-besluit, over emoties die zeker al speelden sinds de jaren zeventig, ineens ook een publiek gegeven.

Maar neem een besluit, wat voor besluit ook, zelfs als dat over iets veel simpelers gaat, en er wordt al gauw een verklaring geëist.

Waarom moest dat?

Begrijpelijkerwijs zal Maxim Februari weinig plezier hebben gehad in de belangstelling die zijn puur persoonlijke beslissing opriep. Tegelijk zou de tergende nieuwsgierigheid naar strikte privé-zaken blijven bestaan als hij helemaal nergens op in wilde gaan. Dus werd er in NRC- Handelsblad weleens een column gewijd aan het onderwerp. En daarom verscheen De maakbare man — het bot om de opdringerige meute af te houden door iedereen toch wat te kluiven te geven.

Vooraf aan het lezen was me al duidelijk dat dit boek nauwelijks persoonlijke details zou bevatten over de transitie. Ik wist niet wat ik dan wel moest verwachten.

Wat De maakbare man biedt, is allereerst puur algemene informatie; bijvoorbeeld over hoe gender niet samen hoeft te vallen met sexe. Biologie is niet simpel binair, terwijl onze samenleving het liefst wel denkt in het simpele patroon dat er enkel mannen zijn en vrouwen. Elders is dat niet per se zo.

Over welke taal bij dit onderwerp hoort, gaat het onder meer. En Februari treedt het meest in detail bij het onderwerp testosteron — en wat er zoal veranderde toen hij structureel dit hormoon ging gebruiken; overigens ook weer zonder daarbij al te diep op persoonlijke veranderingen in te gaan.

Heel veel nieuws leerde dit boek mij daarmee niet — of het zouden feitjes moeten zijn als dat vrouwen die liever man willen zijn ook ineens kaal kunnen worden na het toedienen van mannelijk hormoon. Kwestie van erfelijkheid.

Punt is waarschijnlijk dat dit boek mij net te generiek van aard bleef, en te weinig specifiek, om niet over éen besluit moeite te blijven houden bij transgenders.

Dat iemand zich ongelukkig voelt in het eigen lichaam, en zeker weet al een leven lang in een verkeerde rol gedwongen te zijn, met alle nare bijbehorende verwachtingen van dien, is allemaal nog wel te bevatten voor een totale buitenstaander. Dus misschien weegt de aloude, ooit kunstmatig aangebrachte scheiding tussen lichaam en geest nogal door voor mij. De stap die ik namelijk niet begrijp, blijft dat het blijkbaar eerst nodig is om een goed functionerend lichaam te gaan verminken, en op de koop toe te nemen dat daar het eeuwig slikken van medicijnen bij hoort, in de hoop daarmee geestelijk wat gezonder te zullen worden.

Enfin, ik snap al evenmin wat iemand in hemelsnaam bezield om te gaan roken. Wat voor rotzooi breng je daarmee wel niet je lichaam in?

Toegegeven, dat onbegrip is er dan weer niet per se als het gaat om sporters die hormonen gaan slikken om beter te worden in hun discipline, of desnoods om er veel gespierder uit te zien in de spiegel. Ook al acht ik het rijkelijk onnozel om steroïden te gebruiken als sport niet je beroep is — profsporters moeten vooral helemaal zelf weten hoe zij zich verzorgen; topsport is uitermate ongezond.

Dus enkel door het verschijnsel van deze kant te bekijken, rijpt er eindelijk iets van benul. De emoties waar transgenders mee kampen, kunnen nog aanmerkelijk dieper en fundamenteler zijn dan de onzekere ijdelheid van slikkende bodybuilders. Zo zeer dat het bijna ongepast wordt zelfs om die twee groepen in één adem te noemen. Dus is het logisch dat zij desnoods dan die middelen willen gebruiken, om wat fout zit te corrigeren. Ongeacht de eventuele bijverschijnselen. Hormoontherapieën bestaan er nu eenmaal.

Alleen kom ik dus pas tot dit inzicht door nu hardop na te denken over wat voor mij mist in De maakbare man. En niet door dit boek.

Maxim Februari, De maakbare man
Notities over transseksualiteit

128 pagina’s
Prometheus, 2013

Ons soort mensen ~ Marjolijn Februari

Goed beschouwd is de bundeling van een serie columns raar. Als zo’n boek uitkomt, is de actuele aanleiding van menige tekst inmiddels allang vergeten. Bovendien moet er een band zijn met zo’n columnist om zo’n boek te willen hebben — want waarom zou je de teksten van iemand willen lezen die je normaal nooit leest? Alleen ken je de columns in het boek al als die band er is.

Een schrijver als S. Carmiggelt loste dit probleem op door aan het einde van het jaar enkel de cursiefjes te bundelen die tijdloos leken.

M. Februari hanteert een net wat andere aanpak. De columns die verzameld werden in Ons soort mensen verschenen tussen 2003 en 2010 in De Volkskrant en NRC-Handelsblad. Dat zijn kranten met een zeker snob-appeal, waar nogal wat lezers zich opvallend mee vereenzelvigen. Wat Februari telkens doet, is om stiekem te proberen al hun zekerheden te ondergraven.

Want, wat weten we nu eigenlijk zeker? En waarop is die kennis dan gebaseerd? Wat bestaat er wel aan fundament onder ons bestaan?

Boeklog drijft op hetzelfde principe. De permanente vraag bij al mijn lezen luidt: wat is normaal? En waarom is dat dan zo?

Geen groter genoegen daarom voor mij om iemand te lezen die net als ik actuele ontwikkelingen terug probeert te redeneren tot een kern. Helemaal als zo’n auteur in achtergrond net wat verschilt van mij; en daarmee steeds net iets andere perspectieven kiest; en daarbij de vragen die spelen elegant verwoordt. Ik heb daarom onbehoorlijk genoten van dit boek.

Ook al was ene Jan Peter Balkenende nog leider van het land op het moment van schrijven; en wordt aan hem gerefereerd.

En goed, dan heeft Februari van mij al bij voorbaat gelijk, vanwege het inzicht dat het koppelen van bestanden door de overheid schijnzekerheden laat ontstaan, en daarentegen oneindig veel problemen veroorzaakt.

Een probleem bij het bespreken van Ons soort mensen is wel dat de betogen dikwijls zo slim in elkaar steken dat enkel het kopiëren van een hele column laat zien waarom. Losse zinnen citeren, volstaat niet.

Neem nu de column ‘Wat te doen met de laatste wagon’. Op het eerste gezicht gaat die over een vraag die een broertje ooit kreeg voorgelegd bij een intelligentietest.

Stel dat het steeds weer de laatste wagon van een trein is die verongelukt, luidde de vraag, wat kun je dan maar het beste doen? Er bleken kinderen te bestaan die in zo’n geval de laatste wagon van de trein af wilden halen. [166]

Een rijk land als Nederland reageert precies omgekeerd. Dat zorgt er voor dat geld naar zo’n probleem gaat, waardoor er steeds weer een extra laatste wagon aan zo’n rijdende trein wordt gehangen.

Wat Februari daarmee dan niet uitspreekt, is de constatering dat vreemd genoeg niemand de moeite neemt om te kijken waarom zo’n laatste wagon telkens verongelukt — waarmee tegelijk een vraag wordt waarom dat gebrek aan analytisch vermogen telkens weer optreedt.

Een poging om te verwoorden waarom dit probleem zo bestaat, wordt wel in weer een andere column beschreven. ‘De afhankelijk elite’.

Je went aan alles. Althans, dat zegt Fay Weldon in een opstel over Jane Austen. Omdat je na verloop van tijd aan alles went, was Jane Austen dus ook gewend geraakt aan de problemen van haar tijd. De armoede, de gebrekkige medische zorg, de triestige positie van vrouwen. Over al die dingen hoefde ze niet te schrijven, omdat ze kon denken dat de wereld nu eenmaal was zoals hij was. [106]

Dan gaat het misschien te ver om van elke auteur te eisen dat die sensitief als een kanarie is in een kolenmijn; en wel de problemen ziet van de tijd waarin we leven. Maar er zijn wel verdomd weinig schrijvers helaas die ik van eenzelfde gevoeligheid in deze verdenk als waar ik mee behept ben. Wat de schrijvende rest meteen een heel stuk oninteressanter maakt. Want op de keper beschouwd te triviaal.

Marjolijn Februari, Ons soort mensen
267 pagina’s
Prometheus, 2011

Park Welgelegen ~ Marjolijn Februari

De beslissing of een boek hier het predikaat ‘aanbevolen’ krijgt, valt normaal tijdens het lezen. Het etiket plak ik vooral op boeken die me enthousiasmeren, op welke manier ook. Maar omdat ik me weleens laat meeslepen in dat enthousiasme, is een aantal boeken die eretitel weer ontnomen, wat later.

Marjolijn Februari’s roman De literaire kring is de enige titel geweest waarvan ik heb overwogen om die achteraf nog eens aan iedereen aan te bevelen. Dit kwam omdat de actualiteit het boek heel relevant maakte. In dit jaar doken ineens overal schadelijke producten op van onze favoriete handelspartner China. Plots werd de grote betekenis duidelijk van wat de groothandel in landen als Nederland met zulke waar doet. Of nalaat.

Blijft staan dat die roman bijna goed is, en dus niet volmaakt. Gelukkig daarom maar dat Februari zo veel columns schreef over precies datzelfde onderwerp als De literaire kring heeft als kern. Kan ik nu iedereen de bundel Park Welgelegen zonder enig voorbehoud aanbevelen.

Elk boek is natuurlijk een spiegel, waarin de lezer vooral zichzelf ziet. Ik heb de vergelijking vaker op deze website vaker aangehaald. En deze bundel gaat voor mij over precies hetzelfde waar boeklog zich in de categorie Typisch Hollands ook mee bezig houdt, bijvoorbeeld.

Er zijn al die instituties in Nederland: mij wordt bijvoorbeeld de hele tijd voorgehouden dat we in een democratie leven. Tegelijk zie ik het falen van de overheden zo goed, de visieloze middelmaat bij de politici, of de structurele fouten die optreden bij onze rechterlijke macht. En ook neem ik waar hoe lui en kritiekloos onze media zich laten lenen voor propaganda.

Dit maakt blij met iedereen waarin ik een medestander vermoed.

Marjolijn Februari heeft bovendien een interessante achtergrond. Zij weet van filosofie, en ethiek. Zij weet van recht. Maar bovenal vertaalt zij die kennis steeds naar actuele problemen, door daar de principiële moeilijkheden in aan te tonen. Dit maakt dat de columns die zij voor De Volkskrant schrijft ver uitstijgen boven de waan van de dag, ook al kunnen ze daar wel degelijk een reactie op zijn.

Dus versterken haar stukken elkaar. En verouderen ze niet snel.

En tegelijk roepen haar woorden droefheid op. Februari maakt duidelijk dat vaak zo achteloos gebruikte begrippen als democratie, rechtstaat, of desnoods fatsoen wel degelijk ergens voor staan. Dat de inhoud daarvan wel degelijk een mogelijkheid biedt om beslissingen — of het gebrek aan besluitvaardigheid — mee te beoordelen.

Hoe makkelijk is het niet dat besef te negeren.

Marjolijn Februari, Park Welgelegen
Notities over morele verwarring

235 pagina’s
Uitgeverij Querido, 2004


Pruik van paardenhaar & over het lezen van een boek ~ M. Februari & Marjolijn Drenth

De dissertatie is nogal in status gedaald hier de afgelopen decennia. Dit komt mede door bezuinigingen van enkele CDA-kabinetten in de jaren tachtig. Kregen potentiële onderzoekers voorheen nog gewoon een aanstelling aan de universiteit, vanaf toen werd hun status een aparte. Personeel met alle rechten van personeel werden ze nooit, maar studenten waren ze ook niet meer. Zelfs ook werden velen onder hen in de jaren negentig afgescheept met een uiterst minieme beurs, in plaats van een gewoon salaris.

Naast al dit is de gemiddelde dissertatie opvallend weinig waard, buiten het universitaire circuit. Potentiële werkgevers hebben liever iemand die zich nog niet zo duidelijk in éen richting heeft gespecialiseerd.

Deze twee ontwikkelingen maken samen dat ik me bij ieder proefschrift altijd afvraag waarom iemand dit geschreven heeft.

Mede daarom ook ben ik zo vrij deze dissertatie als een interessante anti-dissertatie te lezen, die misschien zelfs kan worden opgevat als een belediging van de universitaire praktijk.

In dit proefschrift komen namelijk twee stemmen aan het woord; die van de filosofe M. Februari, en van haar alter ego de schrijfster Marjolijn Drenth [wier tweeën, om het simpel te houden, tegenwoordig samen publiceren onder het pseudoniem Marjolijn Februari].

De schrijfster van hen vertelt een verhaal, waarvan de lezer, zoals dit met verhalen gaat, zelf van alles in-, op-, en aanvult. Daarmee verduidelijkend dat we ook weten zonder dat ons alles verteld hoeft te worden.

De onderzoekster, daarentegen, bekijkt de gebreken van een aantal veelgebruikte modellen om de werkelijkheid te beschrijven. Veel ontleent ze daarbij aan het werk van de econoom Amartya Sen, die onder meer nogal wat kritiek heeft op het idee dat er een ‘homo economicus’ zou bestaan; die altijd doelbewust kiezende consument. En er is ook weinig merkwaardiger om te willen bevatten wat er gebeurt, dan door daar een model voor te nemen, waarvan vooraf bekend is dat het niet klopt.

Toch bloeit het geknutsel in de modelbouw nog immer, op alle universiteiten.

Een belangrijke vraag die de auteurs oproepen, in de synthese van wat zij beide schrijven, is ook wat voor zin het heeft weer een boek toe te voegen aan de oneindig groeiende stapel.

Het antwoord daarop is wat mij betreft dat elke poging iemand anders te willen vermaken nuttig mag heten. Zeldzaam zijn de boeken waaruit zulke duidelijke vragen over zowel vorm, als over inhoud naar voren komen. Ook zullen de auteurs na hun gezamenlijke productie een paar stappen verder zijn gekomen in hun ontwikkeling.

M. Februari & Marjolijn Drenth, Een pruik van paardenhaar
& over het lezen van een boek
Amartya Sen en de onmogelijkheid
van de Paretiaanse liberaal
220 pagina’s
E.M. Querido’s uitgeverij bv, 2000


Revanche van de roman ~ Thomas Vaessens

Hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde, dat lijkt me meer de benaming voor een sadistische straf dan de aanduiding voor een achtenswaardig beroep. Het is al zo zelden een genoegen om Nederlandstalige fictie en poëzie te lezen. Laat staan om er serieus studie van te maken, en beschouwingen over te schrijven.

Tegelijk zou zo’n positie wel degelijk nut hebben, als een soort Keuringsdienst van waren. Maar geen man of vrouw die zich daartoe geroepen heeft gevoeld — als er al eens kritiek komt op het aanbod, blijft die in de meest algemene termen steken. Nooit wordt het niveau vergeleken met wat in het buitenland gebeurt.

Thomas Vaessens is een redelijk verse Hoogleraar literatralala. En zoals het dan gaat, moet hij eerst flink wat geurvlaggen plaatsen om een territorium af te bakenen. Dat gebeurt dan mede in deze monografie, De revanche van de roman, waarin hij vrijwel alles wat zijn voorgangers geschreven hebben voor het gemak meteen maar negeert.

Vaessens nam daarentegen nog wel de moeite om enkele recente Nederlandse romans te bespreken, om zo zijn visies toe te lichten.

Toevallig had ik een aantal van die boeken gelezen. Toch nog. Optimisme is nu eenmaal een intellectuele plicht, hoe moeilijk dat soms ook valt. Die titels waren Chaos en rumoer van Joost Zwagerman. De literaire kring van Marjolijn Februari, en Koetsier Herfst van Charlotte Mutsaers. En alleen daardoor viel al op dat Vaessens deze boeken weliswaar tot in het treurige detail navertelt, maar ook dat hij er niets meer uithaalt dan een gewone lezer als ik.

Vaessens gaat dan bijvoorbeeld uitleggen dat Zwagerman, in een boek over twee auteurs, laat doorklinken hoe hijzelf over het schrijven denkt, en over de problemen van dat métier.

Vaessens signaleert verder dat Marjolijn Februari weleens maatschappijkritiek uitoefent in haar columns. En dat dit genre tot zulke uitwassen leidt, is natuurlijk ongekend.

De crux van dit boek ligt misschien ook ergens anders. Vroeger namelijk, hebben de genoemde schrijvers vroeger werk geschreven. Die boeken zijn anders dan ze tegenwoordig maken. Alweer is dat geen conclusie waar ik bijzonder van opkeek.

En het verschil tussen toen en nu, volgens Vaessens, is dat toen het postmodernisme hevig woedde. Genoemde schrijvers daar ook behoorlijk aan leden. En dat het tegenwoordig weer beter met ze gaat.

Nu heb ik geen idee wat dat postmodernisme is. Het lijkt me een besmettelijke ziekte, uitgevonden door of voor Hoogleraren literatralala en ander universitair volk op zoek naar een wetenschap. Zij alleen kunnen de symptomen van het postmodernisme vaststellen. Genezen kunnen de literatuurwichelaars evenwel niet. Hoogstens opgelucht constateren dat de epidemie voorbijtrekt, zoals ondertussen schijnt te gebeuren.

Iets het label postmodernistisch geven, is nog het best vergelijkbaar met hoe doktoren vrouwen eeuwenlang de ziekte hysterie hebben toegedacht. Men was trots een etiket te kunnen hebben plakken, dacht met de benoeming ook de genezing in gang te hebben gezet — het aloude Repelsteeltje-syndroom — en tegelijk zei dit allemaal helemaal niets.

Vaessens toont zich opgelucht dat romans nu soms alweer meer met de werkelijkheid van doen hebben dan voorheen. Al gebeurt dit hem nog lang niet vaak genoeg.

Schadelijk is namelijk, niet in het minst voor de status van bijvoorbeeld zijn vak, dat schrijvers er tegenwoordig zo veel minder toe doen dan in de jaren vijftig en zestig. Morele autoriteit zoeken we niet meer in boeken.

Tegelijk hebben ook de Hoogleraren literatralala en hun vazallen stevig meegeholpen de status van de roman uit te hollen. Hun deconstructivisme, of hoe die al onwetenschappelijke methodiekjes ook heetten, brak alleen maar af. Dus moet het ook aan de faculteiten letterkunde allemaal anders van Vaessens.

En ach, zulk idealisme als slot van een boek heeft wel iets roerends.

Ondertussen verschijnen in Nederland de interessantste boeken in genres die Vaessens niet bestudeert; omdat die niet tot de bellettrie behoren.

Thomas Vaessens, De revanche van de roman
Literatuur, autoriteit, en engagement

255 pagina’s
Uitgeverij Vantilt, 2009

Scherp van de snede ~ Pierre Vinken & Hans van den Bergh [sam.]

Beide samenstellers van deze bloemlezing zijn eind 2011 kort na elkaar overleden. En dat is jammer. Alleen al omdat ik best een polemiek met ze had willen aangaan over de samenstelling van de bundel Het scherp van de snede.

Doel van dit boek is nog het meest krachtig omschreven in de ondertitel. ‘De Nederlandse literatuur’ te tonen ‘in 100 en enige polemieken’. Alleen leggen de samenstellers dat dan wel erg eng uit. Niet enkel de teksten behoorden literatuur te zijn, ze mosten ook nog eens gaan over literatuur alleen.

Daarbij stamt het grootste deel van de opgenomen polemieken uit de twintigste eeuw — vanaf pagina 299 is zelfs de periode voor 1945 al voorbij. En daarmee zit er nog een rare onbalans in het boek.

Het lijkt of de samenstellers vooral belangrijk vonden wat zich tijdens hun bewuste leven heeft afgespeeld. Met een voorkeur voor wat het studentenblad Propria Cures door de decennia heen zoal heeft opgeleverd.

Zoals in elke bloemlezing is hun keuze een persoonlijke keuze. Alleen vind ik de beperking om in de laatste 500 bladzijden van het boek vooral schrijvers op andere schrijvers te zien schelden wat vreemd. Want hoeveel van die woordenwisselingen waren er nu werkelijk principieel. En hoeveel waren misschien nog net opwindend op dat moment?

Nut van het boek is wel dat een aantal befaamde teksten handig in éen band verzameld werd. Hermans die Weinreb als oplichter ontmaskerde. Mulisch’ ‘Ironische van de ironie’. Karel van het Reve’s ‘Raadsel der onleesbaarheid’. Brouwers litanie tegen de ‘jongetjesliteratuur’. Zwagerman’s ontmaskering van de criticus Arjan Peters’ gespleten tong. Piet Grijs tegen Renate Rubinstein, en omgekeerd. Het zijn inmiddels allemaal klassieke voorbeelden in het genre geworden.

Al zij opgemerkt dat de lange teksten steeds sterk zijn ingekort tot reeksen lange fragmenten. Zelfs als naslagwerk is het boek dus niet volledig.

En juist doordat bovenstaande voorbeelden al zo bekend zijn, viel me van de bloemlezing tegen dat er niet minstens even krachtige maar aanzienlijk minder beroemde voorbeelden naast zijn gezet.

Om slechts enkele voorbeelden van mogelijke polemiek te geven die op boeklog langskwamen. Joris Luyendijk heeft zowel de parlementaire pers in Nederland vrij grondig ontmaskerd, als de correspondenten in dictatoriaal regeerde landen. Daar is genoeg protest tegen gepubliceerd van journalisten die zich ten onrechte bekritiseerd voelden.

Zou daar echt geen materiaal tussen zitten met een zekere literaire kwaliteit?

De rechterlijke macht hier weet niets, en kan alleen in juridische sjablonen denken, volgens deskundigen uit andere wetenschappen.

En democratie bestaat niet in Nederland, aldus de politicologen. Al schijnt dat tegenwoordig beter te zijn, omdat er nu eindelijk parlementariërs zijn die uit de EU willen — of andere denkbeelden vertegenwoordigen die tot 2002 volstrekt taboe waren.

Me dunkt, onderwerpen volop en schrijvers genoeg die iets publiceerden dat de status quo aanviel. En dit ook met kwaliteit deden.

Polemieken van auteurs onderling zijn zo bezien wat klein in belang. Hoe pittig de formuleringen ook uitpakten. Hoe veel reuring de woorden misschien ook gegeven hebben in sommige kringetjes, op een gegeven moment.

Kortom, het ontbrak mij wat aan blije verrassing in het boek. Aan een volkomen andere kijk op zaken.

De opgenomen historische teksten zijn zo bezien misschien nog wel het interessantst. Of het losse feit dat Jan Eijkelboom voor hij als dichter debuteerde zich nog duchtig geweerd heeft als criticus.

En misschien is de grootste makke gewoon wel dat de opgenomen teksten elkaar te weinig versterkten. Weliswaar komen een enkele keer de twee strijdende partijen beide aan het woord; maar dat maakt de polemiek meestal juist onbenulliger. Dit is meer een boek om even iets in na te slaan, dan om te gaan lezen.

Enfin. Door de jaren heen is er ook heel wat geschreven tegen bloemlezingen, en de problemen die er aan de samenstelling van zo’n bundel kleven. Het ware wellicht aardig geweest als de samenstellers tenminste éen zo’n stuk hadden opgenomen.

Het scherp van de snede
De Nederlandse literatuur in 100 en enige polemieken

Samengesteld door Pierre Vinken & Hans van den Bergh
846 pagina’s
Prometheus, 2010.