Alles verandert ~ Nico Wilterdink e.a. red.

Toen Goudsblom afscheid nam als hoogleraar Sociologie in Amsterdam, kreeg hij dit liber amicorum cadeau. Daarin blikten vrienden, leerlingen, en collega’s terug op hun contact met hem, of lieten zij zich inspireren door een thema uit zijn werk. Tezamen vormen deze beschouwingen, voor een buitenstaander, een opvallend rijk portret.

Voor mij had dit boek alleen al nut, doordat het me een kader bood om al die andere boeken van Goudsblom te plaatsen. Al hielp daarbij zonder meer mee dat ik deze merendeels al eens gelezen had; en er al een eigen meninkje over vormde. Het is een grote rijkdom om dezelfde titels of ideeën nogmaals belicht te zien door iemand die er meer over weet.

Ook vond ik het prettig om iets over de receptie van al dat werk te leren.

Nu is wel een probleem, zoals met haast elke wetenschappelijk publicerende auteur, dat ik op zich niets hoef met de ideeën van Goudsblom. Ik blijf vooral lezer. En daarmee een passieve consument. Voor mij is hij éen uit een rij van vele interessante denkers. Invloed op mijn activiteiten zal niet aanwijsbaar zijn.

Dit maakte dat het boek me ook op buitensloot een bepaalde manier. Ik kreeg kennis aan een groep mensen die een groot tal waarden deelden; of die doorgaven aan elkaar. Daarbij een sektarisch soort enthousiasme tonend, dat bepaald eng was geweest, had ik Goudsblom’s werk niet uit mijzelf gewaardeerd.

Soms roept een vriendenboek ook de spijt op bij een buitenstaander dat er zo zelden vijandboeken worden opgesteld.

Interessantste ontdekking? Wat Goudsblom over taal heeft gezegd en geschreven, en er mee heeft gedaan. Mede door zijn voorbeeld zijn er nu sociologen en andere wetenschappers actief die leesbaar weten te schrijven; en zich niet verbergen achter imponerend jargon of indrukwekkende formules. Die aforismenbundels van hem hadden meer nut dan alleen het leuk van de krachtige zin. Die boeken laten ook zien dat taal een ijzig precies instrument kan zijn voor wie het woord goed leert te gebruiken.

Alles verandert
Opstellen voor en over J. Goudsmit

Onder redactie van
Nico Wilterdink, Johan Heilbron, en Abram de Swaan
390 pagina’s
Meulenhoff, 1997

Balans van de sociologie ~ J. Goudsblom

Dit is een misschien wel compleet overbodig boek, omdat Goudsblom achterin verklaart dat hij er tegenwoordig iets anders over denkt dan in de tekst staat. In het nawoord bij de derde druk relativeert de schrijver dat hij ook maar een kind van zijn tijd was toen het boek gemaakt werd. Had ik dat meteen geweten, had ik hier geen bek op gezet.

omslag balans van de sociologie

Dat leert maar weer eens dat wetenschappelijke boeken anders gelezen moeten worden dan een roman of bundel verhalen. Voortaan zal ik me nog strikter houden aan het volgende recept:

  1. eerst kijken wie er door de schrijver met instemming geciteerd worden, bijvoorbeeld door de literatuurlijst en het notenapparaat te scannen;
  2. dan zien waar in het zakenregister de nadruk op ligt;
  3. vervolgens is het noodzaak om na te gaan waar de auteur staat, politiek gezien. En ook: waar is die in zijn carrière? Beginnende onderzoekers, en zij die al met emeritaat zijn, durven meer omdat zij geen aanstelling te verdedigen hebben. Het boek zelf zal daar zelden uitkomst over bieden, dus hierbij moet internet uitkomst bieden.
  4. eenmaal online verdient ook het speuren naar recensies of andere aanbevelingen, omdat daaruit blijken zal of het inderdaad nog de moeite loont het boek te gaan lezen;
  5. pas daarna heeft het zin de tekst door te nemen.

Enfin, ik nam dit boek ter hand vanwege die ene vraag waarop wel niemand een antwoord zal hebben. Maar ooit had sociologie de toekomst. Ergens in de jaren zestig leek het de ultieme mix van de beste wetenschappelijke inzichten te bieden uit de geschiedenis, psychologie, anthropologie, sociale geografie en economie. Alleen is die belofte nooit gestand gedaan.

Goudsblom legt wel gedeeltelijk uit wat de nadelen zijn in de theorievorming die de sociologie nastreeft. Maar, omdat hij zelf ook zo’n theorieliefhebber was, gaat dat niet helemaal van harte. Zo ziet hij dat de vooruitgang in de sociologie toch vooral weer van bovenmaatse individuele prestaties afhangt, en helaas wilden ze daar nu net vanaf ( zonder dat misschien ooit zo te formuleren).

De balans van de sociologie is nogal onevenwichtig, daarom. Lijkt mij.

Johan Goudsblom, Balans van de sociologie
200 pagina’s
Uitgeverij SUN 1990, 1974 oorspronkelijk


Disruption of traditional forms of nurture ~ William McNeill

De Canadese historicus William McNeill schreef een essay over opvoeding door de millennia heen. Punt daarin is dat er nogal wat veranderde in de manieren waarop mensen samenleven, of hoe de verbanden georganiseerd zijn, en dus hoe we met onze kinderen omgaan.

Tegelijk is er ook die biologische voorbeschikking in ieder van ons. We stammen nu eenmaal af van aapachtigen die zich op een bepaalde manier organiseerden, om zo te overleven. En met het genenpakket dat daardoor overgeleverd is wonen wij tegenwoordig meestal in steden. En dat zijn alleen merkwaardige ecosystemen omdat we de ruimte daar met zovele anderen moeten delen. Die anderen zijn weliswaar op zich doorgaans goed te negeren, maar soms ook helemaal niet.

Maar dit boek is niet eens opvallend om dit essay. Dat neemt ook maar 26 pagina’s in.

Eerder was er een oerversie van het essay, en daarover is door McNeill gediscussieerd met historici en sociologen; onder wie Joop Goudsblom en Cas Wouters. Die discussie vond in 1998 plaats onder auspiciën van het Luxembourg Institute for European and International Studies. En de beide sessies van deze discussie staan uitgeschreven in dit boek.

Daarbij ging het eerste gedeelte over het leven in een dorp, of in elk geval een overzichtelijk groep. McNeill werd daarover onder meer verweten die toestand misschien wat al te paradijselijk voor te stellen.

De tweede sessie besloef het leven in de stad. Dan ook, komt de vraag op wat opvoeding eigenlijk is. En Goudsblom zegt dan:

In the practice of nurturing children it means learning certain things. Some of these things refer directly to the social group in which they grow belong, they have to have a certain solidarity with this group; they have to learn their place in the hierarchy of that group; they have to learn what function they can perform in that group, they have to respect property. All these things are part of this process of nurturing.

En interessant vond ik dan nog niet eens de uitkomst van deze discussie, zoals die vorm kreeg in dat herschreven essay waarmee het boek opent.

Boeiend was vooral het denken hardop van de aanwezige wetenschappers. Hoe zij uit hun kennis, die zich zoals gebruikelijk eerder op een deelgebied richtte dan op algemene patronen, toch tot algemeen geldende uitspraken probeerden te komen. Omdat ze daarmee zo duidelijk ook de limieten aangaven van wat ze weten.

En toegeven dat ze iets niet weten doen wetenschappers in een discussie vaak heel makkelijk, maar daar schrijven ze in hun publicaties nu juist vrijwel altijd omheen.

William McNeill, The disruption of traditional forms of nurture
Essay and discussion

184 pagina’s
Het Spinhuis, 1998

Excentriciteit van het wiel ~ William H. McNeill

De Canadese historicus William McNeill, die met een prettig ruime blik naar de geschiedenis kijkt, won in 1996 de Erasmusprijs. En zoals het gaat met prijzen komt er dan vaak een feestbundel uit. Of een boek met hoogtepunten uit het werk van de titularis, dat het brede publiek kan dienen als inleiding tot een oeuvre.

De excentriciteit van het wiel werd een boek met van beide enkele eigenschappen. Zo prijkt de openbare les er in die MacNeill gaf bij aanvaarding van de prijs, plus een interview. De rest van de bundel werd voor de gelegenheid samengesteld door J. Goudsblom en G. van Benthem van den Bergh. Waarbij mij meteen opvalt: hé, dat zijn geen van beide mannen die aan een faculteit geschiedenis werk[t]en.

De historici hier houden zich blijkbaar liever bezig met het samenstellen van canons, met alle pietluttigheden die de schoolkinderen moeten leren over de drassige rivierdelta waar ze toevallig wonen .

Mijn voorliefde voor grote geschiedenis, of wereldgeschiedenis — geef het beestje maar een naam, de strijd daarover is oninteressant — heeft te maken met een afkeer van een al te nationalistisch denken. Ik vind al te grote belangstelling voor éen gebied al gauw suspect; zelfs al is me ook duidelijk dat geen onderzoeker iets bereikt zonder passie over een onderwerp. Zodra er weer een Fries ook maar hint naar die Friese vrijheid van de Middeleeuwen denk ik steevast: als er in het gebied echt wat te halen was geweest, waren wereldlijke heersers elders er vast niet zo onverschillig over gebleven.

Aan De excentriciteit van het wiel vielen me mede daarom ook vooral de uitspraken op die bestaande waarheden prettig debunken. Als McNeill het werk van de historicus Bernard Lewis over de Islam bespreekt, valt hem bijvoorbeeld op dat deze de Kruistochten totaal onbelangrijk acht. Want, niemand in de omringende landen keek er van op dat Jeruzalem in de elfde eeuw weer onder Moslim-bewind kwam.

Zo bood zelfs deze bloemlezing meer van dat, of gaf het boek terloops nieuwe interpretaties van bekende gegevens. McNeill verbindt bijvoorbeeld het stormachtige karakter van de Noordzee, en de grote verschillen tussen de getijden, aan het gegeven dat zeevaarders uit de omringende landen zo veel successen oogsten elders op de wereld.

En zo was er meer.

McNeill was zelf dan weer nogal onder de indruk van het werk van Arnold Toynbee; met diens cyclische geschiedschrijving. Hij schreef ook een biografie over Toynbee. Om dan te merken dat dit boek besproken werd met de haat die Toynbee bij sommigen nog altijd opriep. Biografische bijzonderheden die McNeill had gevonden, werden vervolgens vaak tegen zijn onderwerp ingezet.

Zelfs zo’n episode leert dan weer de bekende les hoe weinig objectief andermans boeken doorgaans bekeken worden.

Maar het voornaamste dat ik van deze uitgave meeneem? Snel meer lezen van McNeill.

William H. McNeill, De excentriciteit van het wiel
En andere wereldhistorische essays

282 pagina’s
Bert Bakker, 1996

Mappae Mundi ~ B. de Vries & J. Goudsblom (eds)

Dit moet verreweg het meest ambitieuze boek zijn dat ik de laatste jaren gelezen heb. De makers hebben hier namelijk in geprobeerd een grote wereldgeschiedenis schrijven, over de wisselwerking tussen de mens en zijn omgeving. Maar omdat ik dit boek van kaft tot kaft las, leek het of zo halverwege ontdekt werd dat dit oorspronkelijke uitgangspunt lang niet haalbaar was. Van toen werd wat flux een hink-stap-sprong door de tijd ingezet.

Ook stammen de verschillende auteurs uit heel diverse wetenschappelijke disciplines, en heeft het blikveld niet altijd even veel scherptediepte bij hen.

Enfin, laat ik vooral waarderen wat het ambitieuze uitgangspunt heeft opgeleverd. Want dat is absoluut veel.

Vragen komen in dit boek langs als: hoe temde de mens de natuur, en welke gevolgen had dit dan?

Tegelijk houdt een aantal de auteurs zich bezig met de vraag welke sociologische modellen er te maken zijn om zulke ontwikkelingen te beschrijven. Drie opeenvolgende cycli worden bijvoorbeeld onderscheiden: de beheersing over het vuur, die ontwikkeling van de landbouw, en de industrialisering. Toch levert die modelbouw soms wat potsierlijke alinea’s op, als getracht wordt te definiëren waarover gesproken wordt, omdat dit eigenlijk dan altijd vanzelfsprekend is. Maar goed, noem het maar mijn handicap dat ik altijd lachen moet als iemand me gaat uitleggen wat een kind al begrijpt. Er staat me dan gewoon te veel lege taal in de tekst.

Willekeurig voorbeeld, de introductie van hoofdstuk 2:

Human life, like all life, consists of matter and energy structured and directed by information. All life is part of an ecosystem; all ecosystems together constitute the biosphere — the total configuration of living things interacting with each other and with non-living things. Every form of life continuously affects, and is affected by, its ecosystem.

Geen van deze mededelingen had me gestoord als ze los van elkaar in de tekst hadden gestaan; ter adstructie, of in een lopende bewijsvoering. Bij elkaar worden ze voor mij zeldzaam leeg.

Interessantst vond ik uiteindelijk de artikelen waar de auteurs het meest op bestaande kennis leunden. Bijvoorbeeld aan een studie van de eigenlijke mechanismen achter het Romeinse Rijk werd mij hun visie veel duidelijker dan in de meer abstracte hoofdstukken. Al was het maar omdat me dan wel zichtbaar is waar de kennis ophoudt, en de interpretatie begint.

Dit boek werkte wel naar een voorspelbare conclusie toe. De invloed van de mens op zijn omgeving is de laatste eeuwen sterk toegenomen. Natuurlijk. Ik begrijp de zorg die bijvoorbeeld Goudsblom daarover in het laatste artikel uitspreekt; ook al omdat die in al zijn eerdere boeken doorklinkt. En tegelijk zijn alle pogingen daar voor in dit boek, om te begrijpen waarom sommige ontwikkelingen nauwelijks te remmen zijn, veel boeiender.

B. de Vries and J. Goudsblom (eds.), Mappae Mundi
Humans and their Habitats in a Long-Term
Socio-Ecological Perspective
Myths, Maps and Models

446 pagina’s
Amsterdam University Press, 2002

Mond vol tanden ~ redactie NRC Handelsblad

In 1992 bestond het katern Wetenschap & Onderwijs van NRC Handelsblad tien jaar. En als jubileum wijdde deze redactie de hele bijlage voor een keer aan de olifant in de kamer die te zelden besproken wordt. Wat weet de wetenschap nu eigenlijk niet?

Dat speciale katern blijk ik te hebben bewaard. Zodat ik deze boekuitgave al bleek te hebben gelezen, zonder die ooit eerder te hebben gezien. De teksten in beide zijn dezelfde.

Alleen bleek ik, een kleine twintig jaar later, nauwelijks iets onthouden te hebben over de inhoud.

En dat was ook niet vreemd. Deze uitgave doet namelijk slechts zelden wat de ondertitel impliciet belooft. En dit komt waarschijnlijk omdat er door te veel mensen aan het boek is meegewerkt. Eén dwingende aanpak was er niet; laat staan eenheid van toon. Te veel werd aan de gesprekspartners overgelaten.

Maar, slechts weinigen van de geïnterviewden namen de ruimte om aan te geven tot waar hun vak op dat moment gekomen is; konden ze nog zulke gewaardeerde leden van de Academie voor Wetenschappen zijn. Of, niet veel namen de moeite om het overzicht aan de trends en de modes te tonen, in hun vak; en die te duiden.

De natuurkundige Casimir was zo’n uitzondering, de historicus P.W. Klein. J. Goudsblom. De wiskundig econoom B.M.S. van Praag.

Interessant leek me ook om te kijken waar de verzamelde wetenschappers iets van verwachten; van al dat er nog te gebeuren stond. Het menselijk genoom was bijvoorbeeld nog niet in kaart gebracht, in 1992.

Net als dat zelfs de supercomputers maar bescheiden rekenmachines waren, vergeleken met nu.

Maar dan nog viel dit boek me niet mee. Het bevat journalistiek; en misschien zelfs exceptionele journalistiek, omdat die voor de verandering eens niet te veel gefocust is op de waan van dat moment. Alleen beloofde het initiatief opmerkelijk veel meer dan werd waargemaakt.

Dus was het slechts een opmerking hier, en een relativering daar die me aansprak.

Voor dit boek geldt nog het meest wat Goudsblom opmerkte over een eerdere poging van de krant om eens iets te inventariseren:

scheiding

Vermindering van de intellectuele verwarring waarin we leven—dat zie ik als een van de doelstellingen van de sociologie. Die verwarring is groot. Eind 1991 had NRC Handelsblad een pagina met een aantal antwoorden op de vraag: Moet Nederland blijven bestaan? In de vraag was op geen enkele manier duidelijk gemaakt wat met dat Nederland bedoeld werd, en bovendien werd meteen gevraagd of het voortbestaan wenselijk was—zonder te vragen hoe waarschijnlijk het was. Het resultaat was een allegaartje van meningen, op geen enkele manier op elkaar afgestemd. De verstandigste was nog Karel van het Reve, die de vraag weigerde te beantwoorden. [105]

De mond vol tanden
Dertig vraaggesprekken over wat de wetenschap niet weet

215 pagina’s
Prometheus, 1992

Nihilisme en cultuur ~ J. Goudsblom

Dit boek lag al op de stapel nog te lezen titels, toen ik het genoemd zag in Tegen het idealisme. Joop Goudsblom en Pierre Vinken leerden elkaar namelijk kennen in hun studietijd. Dus als Goudsblom dit boek een persoonlijke zoektocht noemt, dan plaats ik dat ook meteen in de periode waar ik net een half boek over las. Dan is Nihilisme en cultuur ook als een duidelijk tijdsbeeld te zien. Dan toont het waar intelligente jonge mensen eind jaren vijftig over dachten — omdat het zoekt naar een rechtvaardiging om het met de autoriteiten oneens te zijn; omdat de nog zo steile autoriteit van toen met zulke merkwaardige uitwassen gepaard ging.

Nihilisme en cultuur was Goudblom’s dissertatie, en dat is er ook wel wat aan af te lezen. Zo is er toch die vormdwang, waaraan proefschriften zo vaak lijden. Bovendien geldt dat niet alleen schrijven een ambacht is dat enige leertijd vraagt, maar datzelfde opgaat voor het zelfstandig durven denken. Goudsblom’s inbreng beperkt zich in dit boek toch nog vooral tot het ordenen en interpreteren van andermans ideeën, zo lijkt me. De eigenheid is subtieler dan mij opviel. In zijn boeken hierna werd dat gelukkig aardig beter.

J. Goudsblom zou later ook hoogleraar in de Sociologie worden. Deze dissertatie speelt aan de rand van dat vakgebied, daar waar die de wetenschap zonder bewijsmogelijkheden raakt, ofwel de filosofie.

Andermans denkbeelden uitleggen, heet bij mij overigens altijd filosofologie. Zelf durven nadenken schaal ik toch een graadje hoger in. Maar filosofen, daarvan zijn er nogal wat minder van dan zich tooien met de naam.

De belangrijkste leverancier van denkbeelden in dit boek is Friedrich Nietzsche. Goudsblom vindt het vooral interessant wat die formuleerde over de consequenties van het alles helemaal durven doordenken. Geen enkel dogma bleek tegen die manier van redeneren bestand.

Tegelijk worstelde Nietzsche nogal erg met de consequenties van dat inzicht. Want, als er dan geen waarheid is, en als niets zin heeft of doel, wat dan?

Al komt dit boek dan wel bij Nietzsche uit, het biedt ook een ruim overzicht van zijn voorgangers; het toont waarin nihilistische tendensen bij eerdere denkers in de Westerse geschiedenis zijn te onderscheiden.

En op dat overzicht heb ik niets aan te merken, noch op de behandeling van Nietzsche’s denkbeelden. Die zijn ook altijd wel weer prettig om te lezen; de man kon het wel aardig zeggen op zijn tijd. Alleen had ik graag iets meer gezien dan alleen een eigen ordening. Maar goed, zoals gemeld, dit was een dissertatie.

Opvallend vind ik overigens wel hoe vaak de thema’s uit dit werkstuk nog weer terugkomen in andere boeken van Goudsblom. Zoals in Reserves, een bundeling van soms al eerder gepubliceerde aforismen en losse gedachten uit de periode 1958 – 1998. En ziet, dan is er ineens wel een enorme Schwung, en een wat beter zichtbaar plezier in het formuleren.

Het werk van Nietzsche is één lange polemiek tegen de morele visie op het menselijk bestaan, waarvan ons denken doordrongen is. Van jongs af hebben wij leren geloven dat de christelijke deugden van nederig, braaf, oprecht, opofferend zijn ergens uiteindelijk beloond zullen worden.

Dit geloof heeft Nietzsche willen ontmaskeren als het product van priesterlisten en –bedrog.

‘Morele beesten’, in: Reserves, [80]

J. Goudsblom, Nihilisme en cultuur
309 pagina’s
Aula 2003, oorspronkelijk 1960

Regime van de tijd ~ J. Goudsblom

Eén op de vijf boeken die ik lees, bestaat uit een verzamelbundel. En hoewel het mij dus blijkbaar prettig is om collecties van losse artikelen te lezen, maakt deze voorkeur het me telkens wel moeilijk om informatieve boeklogjes te schrijven.

Neem nu deze bundel uit 1997, van de socioloog Joop Goudsblom. Bijna een kwart daarvan bestaat uit een receptiegeschiedenis van het werk van diens inspirator Norbert Elias. Maar Elias lees ik ook, dus was dit me allemaal wel bekend.

Verder gaat éen artikel over vuurbeheersing, waar ik eerder al een boek van Goudsblom over las. En het laatste deel van deze bundel is gewijd aan het thema ‘Sociologie en geschiedenis’, waar liefst twee titels over gaan die hier eerder geboeklogd werden. Misschien dat hij daarover nu wel ineens nieuwe dingen zegt, maar misschien ook had ik die zelf al bedacht, en waren ze daardoor niet nieuw meer.

Elke auteur mag zich herhalen, iedere lezer is zulks zelfs aan te raden, maar mijn boeklogjes mogen toch niet steeds over hetzelfde gaan.

Gelukkig daarom maar dat Het regime van de tijd toch nog enige artikelen bevatte die wel nieuws voor mij bevatten. Het hele eerste gedeelte over ‘Sociale en psychische regimes’ maakte deze bundel ondanks alles ruim de moeite waard. Goudsblom bekeek hierin onder meer wat schaamte is, en hoe wij het tijdsregime ervaren waaronder wij leven. Een derde artikel is evenwel alweer een voorafschaduwing van de het boek Mappae Mundi, dat ik al aan het lezen was, en dus hier binnenkort geboeklogd wordt.

Zucht.

Misschien is dit boek nog wel het best te karakteriseren als Goudsblom’s Reader’s Digest-keuze van eigen werk. Geweldig ter kennismaking, maar nogal vertrouwd voor zijn vaste lezerspubliek.

J. Goudsblom, Het regime van de tijd
255 pagina’s
J.M. Meulenhoff bv, 1997

Reserves ~ J. Goudsblom

Van alle literaire genres zijn boeken als deze het moeilijkst te bespreken. In Reserves staan namelijk vooral aforismen. Sommige daarvan zijn heel kort, en toch diep. Zo heet een heel hoofdstuk bij Goudsblom: ‘Twijfel ik?’.

Goudsblom debuteerde in 1958, met de verzameling Pasmunt. Daarvan verscheen in 1976 een aangevulde herdruk. En die is dan weer opgenomen in deze bundel, waarin onder de titel ‘Voorbehouden’ zes nieuwe hoofdstukken met aforismen en gedichten zijn toegevoegd, gevolgd door een coda.

Naast de aforismen die autobiografisch lijken, of het eigen handelen ironisch beoordelen, valt op dat Goudsblom ook reageert op wat hij elders schreef.

Zo signaleerde ik al eerder dat het thema uit zijn dissertatie een paar keer terug komt in dit bundeltje. Ook schrijft hij een paar keer afstandelijke observaties op over zijn eigenlijke vakgebied, de sociologie.

Sociologie: een vorm waarin samenlevingen zich van zichzelf rekenschap geven. [113]

Al wordt zo’n uitspraak dan alweer aanmerkelijk rijker voor wie weet dat de historicus Johan Huizinga schreef:

Geschiedenis is de vorm waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden.

En zo heb ik van tal van uitspraken en aforismen het idee dat ze verwijzen of variaties zijn, maar waarschijnlijk lang niet altijd op iets dat bij een breder publiek bekend is.

Enfin, laat ik maar besluiten met een uitspraak waar ik het hartgrondig mee eens ben, zij het waarschijnlijk om heel andere redenen dan voor Goudsblom geldt.

Zelden heb ik een lezing van een socioloog gehoord waarbij ik niet minstens één keer dacht: hier klopt iets niet. Blijkt hieruit dat sociologen hun lezingen slecht voorbereiden? Of is het vak zo moeilijk dat op ieder betoog wel iets valt af te dingen. [113]

J. Goudsblom, Reserves
waarin opgenomen Pasmunt

127 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff, 1998, oorspronkelijk onder meer 1958, 1976

Stof waar honger uit ontstond ~ J. Goudsblom

Ik ben een historicus, maar vindt dat in Nederland de sociologen eigenlijk prikkelender boeken schrijven dan mijn vakgenoten. Voor wie niet begrijpt wat deze bekentenis inhoudt: het is openlijk heulen met vijand. De wijsheid luidt:

Sociologie is geschiedschrijving zonder het harde werk te doen. Geschiedenis is hersenloos sociologie bedrijven.

Of geheel andersom natuurlijk, het hangt er maar net vanaf wie het zegt.

Stof waar honger uit bestaat bevat bespiegelingen van de socioloog Goudsblom over wat het betekent dat menselijke samenlevingen steeds groter en ingewikkelder worden. Daarbij koppelt hij niet alleen sociologie aan geschiedenis, maar ook nog aan biologie.

Goudsblom is hierin overigens wars van al te stellige zekerheden. Bij het aanroeren van de vraag welke grondslagen de moraal heeft, zegt hij dit weliswaar een interessant probleem te vinden, maar ook te zien dat er niet noodzakelijkerwijs een antwoord op bestaat. Het is namelijk eerst nodig te begrijpen wat het begrip inhoudt, en ook te onderkennen dat ieder systeem van moraal zijn eigen opvattingen over moraal meebrengt.

Zijn conclusie is uiteindelijk: de menselijke neiging tot egocentrisme en etnocentrisme lijkt onuitroeibaar te zijn. Toch zijn we gedwongen in steeds grotere eenheden samen te leven, opgebouwd uit steeds diverser groeperingen. Goudsblom pleit er daarom voor dat etnocentrisme nu eens voluit te erkennen en mensen ervan te doordringen dat het welzijn van de eigen groep gebaat is bij het welzijn van veel grotere sociale eenheden.

en uiteindelijk de mensheid als geheel.

Meer doen dan zo’n analyse maken, kan een wetenschapper niet. Maar voor mij begint op dat punt wel het eigen denken. Want, in hoeverre zijn zulke conclusies niet nogal gratuit, en wat betekenen ze uiteindelijk dan?

J. Goudsblom, Stof waar honger uit ontstond
Over evolutie en sociale processen

192 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff, 2001


Vuur en beschaving ~ J. Goudsblom

Merkwaardig aan dit boek vond ik vooral dat het er pas in 1992 was. Het leek me zo logisch dat iemand ooit weleens de geschiedenis van het omgaan met vuur had opgetekend. Maar blijkbaar was het dat niet.

Goudsblom kreeg er zelfs grote kritiek over te verstouwen, als mijn herinnering correct is.

Goed, dit boek wil ook iets meer zijn dan enkel een geschiedenisverhaal. Goudsblom probeert de culturele veranderingen aan te geven in onze omgang met vuur door de eeuwen. Kijk bijvoorbeeld maar hoe zeer dat vuur is weggestopt in het moderne huishouden; met zijn inductiekoken, denk ik dan, en zijn combiketel zonder zichtbare waakvlam. Terwijl er toch voor talloze producten in dat huishouden veel vuurbeheersing nodig is geweest bij het maken.

Maar die conclusie had ik zelf ook al eens getrokken, toen ik moest leren lassen tijdens mijn studie werktuigbouwkunde. Ineens kwam mij gereedschap in handen om met een gericht vuur metaal te verbinden, en ook weer te scheiden.

De littekens van een wegspattend stuk vuurslak zijn nog op mijn gezicht te zien.

Voor die tijd had ik amper een lucifer afgestreken.

Maar ook dit besef draagt bij aan mijn waardering van dit boek. Het is zo vanzelfsprekend, deze verzameling kennis. Alsof ik het allemaal al wist, maar nu eens op éen plek verzameld zag. Heel raar.

J. Goudsblom, Vuur en beschaving
296 pagina’s
Uitgeverij Ooievaar/Prometheus © 2001, oorspronkelijk 1992

Zo ver is de wetenschap ~ H. Bergman/H.J. Schoo (red.)

Schopenhauer schreef dat het kopen van boeken niet hetzelfde is als het zich eigen maken van de inhoud. Dit lijkt een dooddoener. En toch staat voor velen het hebben alvast maar gelijk aan het kennen. Ook ik heb me in jongere jaren schuldig gemaakt aan investeringen die zich wel nooit zullen uitbetalen. Zo kocht ik ooit in éen keer een paar strekkende meter aan Aula-pockets.

Het excuus luidde dat populair-wetenschappelijke boeken altijd nuttig zijn; al was het maar als naslagwerk. De ware reden was dat die pockets me een ouderwets dubbeltje per stuk kostten.

Van die vele tientallen boeken heb ik hoogstens een paar echt gelezen. Dit exemplaar heeft zeker vijftien jaar onaangeroerd onderin de kast gestaan. Tot ik door een radio-interview nieuwsgierig werd naar de in 2007 overleden H.J. Schoo.

Nu was H.J. Schoo slechts redacteur van deze bundel, en verder niet aanwezig. Maar wat is dit een rijk en feestelijk boek. En dan niet eens omdat het werd uitgegeven omdat de Aula-reeks op dat moment 25 jaar bestond. [Heeft de uitgever vorig jaar het 50-jarige jubileum gemist, trouwens?]

Dit boek bevat van een beknopt overzicht van wat er in 27 wetenschappelijke disciplines speelt, volgens een nauw daarbij betrokkene. Het is een werkelijk ideaal overzicht van waar al die universitaire faculteiten zich mee bezig houden. Met de nog open vragen, met de vele richtingenstrijdjes daarbij.

En goed, dan is misschien een klein nadeel dat het de stand van zaken toont van ruim 25 jaar geleden. Maar zo veel verandert er nu ook weer niet, in sommige disciplines.

Inspirerend vond ik bijvoorbeeld Else Barth’s indeling van de filosofie in verschillende ideaaltypen — die op zichzelf staand nooit voorkomen, maar in de combinaties met ander ideaaltypen alle stromingen in het veld beschrijven kan. Bescheidenheid over de pretenties van het vak ontbreekt overigens geheel.

  1. Filosofie gedefinieerd als ernstig zelfstandig nadenken over wat dan ook. […]
  2. Filosofie gedefinieerd als voorstadium van wetenschapsbeoefening. […]
  3. Filosofie als de weg ‘omhoog’. Anders gezegd: ‘de filosoof als de koning der wetenschappers’. […]
  4. Filosofie gedefinieerd als de studie van Grote Denkers. Oftewel: ‘de filosoof als pupil/adept’ […]
  5. Filosofie gedefinieerd als maatschappelijk bepaalde, theoretische ‘Überbau’ over belangrijke zaken […]
  6. Filosofie gedefinieerd als weg terug. Ofte wel: ‘de filosoof als hermeneut.'[…]
  7. Filosofie gedefinieerd als de weg vooruit. Of: ‘de filosoof als utopist’. […]
  8. Filosofie gedefinieerd als toegepaste kritische analyse. […]
  9. Filosofie gedefinieerd als synthese van de wetenschappen in hun huidige stand. Of: ‘de filosoof als integrator.’
  10. Filosofie gedefinieerd als beredeneerde Letztbegründung. Of: ‘de filosoof als grootmeester’. […]
  11. Filosofie gedefinieerd als intellectuele ophelderings- en renovatiedienst. Oftewel: ‘de filosoof als logicus,’ in de ruime zin van: analyserende én toetsende mededenker en criticus van oud en nieuw gedachtengoed, tevens slijter van betere denkvormen. […]
  12. Filosofie gedefinieerd als wetenschappelijk grondslagenonderzoek: ‘de filosoof als gespecialiseerde diepgraver.’ […]
  13. Filosofie gedefinieerd als (normatieve) metawetenschap […]
  14. Filosofie gedefinieerd als diachronische ideeëngeschiedenis: ‘de filosoof als genealoog.’ […]
  15. Filosofie gedefinieerd als onderzoek naar conceptuele dwarsverbindingen en logische structuren […]

Anderen hebben het wel over de pretenties van hun vak, om daar vervolgens vraagtekens bij te plaatsen.

Zo schreef J. Goudsblom over zijn vakgebied:

Waar het in de sociologie om gaat, is het inzicht in de problemen van het samenleven te bevorderen en de verwarring te verminderen die mensen telkens weer bevangt wanneer zij over deze problemen nadenken en discussiëren. Dit is geen geringe opgave. De problemen zijn ingewikkeld, en de verwarring is groot.

Jan Pen meldde:

De economen worden steeds knapper, maar ze krijgen steeds minder vat op de wereld waarin ze leven. Dat is de verwarrende indruk die men zou kunnen opdoen uit twee tegengestelde waarnemingen: een toenemende stroom van wetenschappelijke publikaties van hoge kwaliteit en een toenemende reeks van mislukkingen op het stuk van de economische politiek.

Ik kan helaas niet goed inschatten of dit boek me erg van nut zou zijn geweest voor ik een studie uitkoos. Dat zal wel niet. Studeren heeft toch ook veel met een wens tot het ontwikkelen van vaardigheden te maken — daar moet wel enige kans op zijn.

Misschien hebben al de beschrijvingen van al die wetenschappen vooral nut om Aula-pockets te verkopen. Maar dan nog vind ik het overzicht prachtig.

H. Bergman/H.J. Schoo (red.), Zo ver is de wetenschap
273 pagina’s
Uitgeverij Het Spectrum, 1982