5 autobiografische romans ~ Thomas Bernhard

► door: A.IJ. van den Berg

** Enkel in het derde trimester van het collegejaar 1993-1994 behaalde ik al meer studiepunten dan in een normaal jaar te halen waren. Ik had haast. En wilde zo gauw mogelijk een universitaire bul. Mijn studiefinanciering was gestopt, door een onnozele nieuwe regel dat studenten van mijn leeftijd toen nergens meer recht op hadden — een bureaucratische onbenulligheid die een tweede-kans student als ik enorm benadeelde.

In zeven haasten schreef ik in mei 1994 een essay over de autobiografische romans van Thomas Bernhard, waar ik eerder zeer van onder de indruk was geraakt. De docent vond het niets. Te vlot vooral. Zelf achtte ik het vrij lang verreweg het beste wat ik ooit geschreven had.

Inmiddels lijkt de tekst me vooral handig bij elkaar gegaard — heel veel eigens zit er niet in, op mijn samenvatting van de inhoud van de vijf autobiografische romans na. Verschillende andere opinies lijken me voor de gelegenheid geleend uit secundaire literatuur die ik gelezen had — wat vervolgens weleens imponeergebazel opleverde. Ook vertaalde ik alle citaten zelf uit het Duits naar het Nederlands — wat niet had gemogen, maar naar mijn idee toen een veel vloeidender tekst opleverde.

Toch was het schrijven van dit schrijversportret behoorlijk vormend voor mij — en voor wat uiteindelijk boeklog zou worden. Achteraf gezien. lees door »»
 
 

Unser hochgeschätzter ja schon weltberühmter Autor über welchen jetzt schon bald mehr Bücher erschienen sind als er selbst geschrieben hat
Über allen Gipfeln ist Ruh

 

In het duister wordt alles duidelijk
over Thomas Bernhard ( 1931 – 1989 )

Twee dagen voor zijn overlijden treft de Oostenrijkse schrijver Thomas Bernhard een laatste regeling met de notaris. In het testament van 10 februari 1989 stelt hij zijn nalatenschap veilig. Een tekst die te typisch is om hem hier niet volledig te citeren:

‘Noch uit de door mij tijdens mijn leven gepubliceerde, noch uit de na mijn dood om het even waar voorhanden nalatenschap mag voor de duur van het wettelijke vastgelegde auteursrecht binnen de grenzen van de staat Oostenrijk — hoe die staat zichzelf ook aanduidt — iets wat in enigerlei vorm door mij geschreven is, worden opgevoerd, gedrukt of ook maar voorgedragen. Ik beklemtoon met nadruk dat ik met de staat Oostenrijk niets te maken wil hebben en ik wens niet alleen verschoond te blijven van enigerlei inmenging, maar ook van enigerlei toenadering van de staat Oostenrijk ten aanzien van mijn persoon en mijn werk tot in de lengte van dagen. Na mijn dood mag uit mijn eventueel om het even waar nog voorhanden nalatenschap — waaronder ook brieven en briefjes dienen te worden verstaan — geen woord meer worden gepubliceerd.’

Thomas Bernhard is bang dat zijn werk alsnog op de een of andere manier zal worden ingelijfd door het politieke en burgerlijke establishment van zijn land. Hij wil met zijn testament een postume literaire emigratie afdwingen. Of speelt er meer mee?

De cultuurfilosoof George Steiner vindt Thomas Bernhard de belangrijkste Duitstalige schrijver van de laatste vijfentwintig jaar. Een grote stroom secundaire literatuur lijkt deze status te bevestigen. Talloze anderen zien in Bernhard een auteur van een wel heel beperkt oeuvre, die steeds weer zijn overbekende dreun afdraait. En heel Oostenrijk kent alleen maar een waardeloze, en afschuwelijke Bernhard, want iets anders stond er niet over hem in de kranten.

Hoe komt het toch dat de waardering voor Thomas Bernhard zelfs vijf jaar na zijn dood nog zo extreem verschilt?

Bernhard’s jeugd
Wie de jeugd van de schrijver kent, lijkt al veel te kunnen verklaren. Thomas Bernhard wordt als buitenechtelijk kind op 9 februari 1931 in Limburg geboren. Zijn moeder Herta Bernhard is zwanger gemaakt door Alois Zuckerstätter, een meubelmakersknecht uit Henndorf. De man wil niets van een huwelijk weten. Herta vlucht naar Nederland. Hier is makkelijker een baan te vinden, en zo wil ze haar ouders de schande besparen. Eerst werkt Herta als keukenmeisje in Arnhem. Tenslotte belandt ze in een opvanghuis voor gevallen meisjes, de ‘Moederschapszorg Kweekschool voor Vroedvrouwen’ in Heerlen. In brieven aan huis klaagt Herta over de soms hardhandige behandeling die ze er krijgt. Ze dient als studie-object voor de verloskundigen in opleiding. Haar kind wordt als Nicolaas Thomas bij de burgerlijke stand ingeschreven. Onder de rubriek ‘vader’ staat geen naam ingevuld.

Op 27 februari krijgt Herta een brief van Alois waaruit duidelijk wordt dat ze niet op zijn hulp hoeft te rekenen. De vader verdwijnt voor lange tijd; is jaren onbereikbaar als seizoenarbeider onderweg. Uiteindelijk wordt hij in Berlijn opgespoord. Maar Zuckerstätter erkent het kind niet als het zijne. In een proces moet hij als vader worden aangewezen. Thomas is al acht als hij in Traunstein een medisch-gerechterlijk onderzoek ondergaat.

De vader is thuis een taboe en dient de moeder hoogstens om in ruzies haar zoon te vervloeken. Alois Zückerstatter wordt eind 1940 dood in zijn woning in Berlijn aangetroffen. Aan de alcohol verslaafd geraakt, heeft hij zelfmoord gepleegd.

Thomas Bernhard zal dat pas aan het eind van zijn leven horen. Al die tijd denkt de schrijver dat zijn vader bij een bombardement op Frankfurt aan de Oder is omgekomen in 1943. Zo zal hij het ook in zijn werk beschrijven.

Aan het eind van de jaren zeventig schrijft Bernhard, geheel volgens de dan geldende literaire mode, vijf autobiografische boeken. Een duistere reeks. In 1975 verschijnt Die Ursache, waarop spoedig Der Keller (1976), Der Atem (1978), Die Kälte (1981) en Ein Kind (1982) volgen. Deze boeken vormen vrijwel de enig beschikbare kennis over het leven van de jonge Thomas. Verder is er maar heel weinig met zekerheid te zeggen. De reeks beschrijft zijn leven vanaf de geboorte tot en met het moment dat hij uit een sanatorium voor longlijders ontslagen wordt in 1951. De werkelijkheid is soms wel ondergeschikt gemaakt aan het verhaal.

Zo wordt in Ein Kind beschreven hoe Thomas zijn jongste jaar op een viskotter in de haven van Rotterdam doorbrengt. Zijn tijd op zee heeft weerslag op zijn hele leven.

‘Eigenlijk ben ik een zeemeermens, (omdat) ik mijn eerste levensjaar, behalve de eerste dagen, uitsluitend op zee heb doorgebracht, niet áán zee, maar op zee, wat me iedere keer weer te denken geeft en in alles en iedereen, wat mij betreft, van betekenis is.’

De werkelijkheid is meer prozaïsch. Nauwkeurige reconstructie levert talloze adressen van bevriende families, betrekkingen en pleeggezinnen in Rotterdam en nabijgelegen steden op. Het gaat om meestal voorlopig onderdak. De langste tijd van het verblijf in Nederland heeft Thomas in de ‘Kinderbewaarplaats Hillegersberg’ doorgebracht. Een periode van vier maanden. Het huis is zo ‘fatsoenlijk’ dat de moeder bij haar maximaal twintig minuten durende bezoek het kind niet eens uit bed mag halen. Thomas staart zijn moeder bij de schaarse bezoeken vreemd en verwijtend aan. Maar ze kon toch niet anders dan één keer in de veertien dagen langs komen met haar werktijden van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds tien uur?

In de herfst van 1931 keren Herta Bernhard en haar kind terug in Oostenrijk. Thomas blijft bij de grootouders achter, als zijn moeder weer naar Nederland vertrekt, omdat ze daar beter verdienen kan.

Kou en duister
Waarom deze droge biografische feiten over zo’n jong kind opgesomd? Het antwoord geeft het literaire werk van Thomas Bernhard, dat steeds op deze donkere prehistorie terugkomt en de oorsprong van zijn wantrouwen voor de buitenwereld, van de kou en duisternis, van de scheiding, het alleen zijn en de breekbaarheid van menselijke relaties uit zulke catastrofes in de jongste jaren verklaart. Zoals de eenzame opsluiting in de Kinderbewaarplaats in Hillegersberg een hel moet zijn geweest:

‘Alles, waar het kind steun bij zocht, was al vroeg in het donker opgelost, was zo maar bij nacht in het donker verdwenen; het alleen zijn, het afgesneden zijn, het er niet bij zijn aan de ene kant, aan de andere kant dan het voortdurende wantrouwen door het alleen zijn, het afgesneden zijn en er niet bij zijn. En dat al als kind….

Het is een motief dat voortdurend terugkeert in zijn werk. Zijn teksten zijn één grote beeldspraak die een oerwaarheid van scheiding, kou en duister tonen. Alles is gebroken en verscheurd en kapot geslagen.

‘Iets dat heel is mag niet bestaan, het moet kapot worden gemaakt. Iets dat gelukt is, iets moois wordt steeds meer verdacht. Het moet immers tijdens een ontwikkeling het liefst op een onverwachte plaats afbreken.’

Ook in de omgang met mensen is het heel goed, als de relatie plotseling wordt verbroken.

Dat zijn verstand voor hem middel is geworden om te overleven, is door Bernhard zeer vaak beschreven. Zinnelijke en lichamelijke zekerheden kunnen immers plotseling in het niets verdwijnen. Het is de kunst van de rede om ‘het evenwicht van wat met elkaar in verband staat, dat in hem verloren is gegaan, weer te herstellen.

De personages in de werken van Thomas Bernhard uiten zich vooral uit monologen. ‘Geistesmenschen’ exerceren hun wantrouwen voor de buitenwereld; proberen hun brokkelende bestaan met het verstand onder controle te krijgen. Maar in hun ritmisch-muzikale alleenspraken hebben ze het indirect ook over het verlangen naar liefde en harmonie.

De belangrijkste persoon uit het leven van Thomas Bernhard was daarom zijn grootvader van moeders kant Johannes Freumbichler. Deze succesloze schrijver van boerenromans gaf hem stabiliteit en warmte.

Zonder deze man had Thomas nooit de kracht gehad voor de omweg die leven heet. Zonder zijn grootvader was het leven lange tijd onvoorstelbaar, en zou hij als kind al zelfmoord hebben gepleegd. Dat dit niet een literaire truc is om een autobiografie te verlevendigen, bewijst een passage uit augustus 1945 in het dagboek van Freumbichler. Nuchter en schijnbaar afstandelijk beschrijft hij daarin een zelfmoordpoging van zijn kleinkind.

Bernhards literaire wereld is ondenkbaar zonder de grootvader, en niet alleen omdat deze hem in de wereld van de taal en van de kunst heeft ingevoerd.

‘Ik was een jaar oud, we zijn in Wenen teruggekeerd, maar het wantrouwen toch, dat er toen ook nog was, toen ik bij mijn grootvader kwam, die werkelijk van me gehouden heeft. Die wandelingen met hem — dat staat allemaal in de boeken later, en de figuren, de mannelijke figuren, dat is altijd mijn grootvader van moederskant. (-) Maar buiten de grootvader steeds weer — ben ik alleen.’

Tot een wond gepist
Tot zijn achtste groeit Thomas Bernhard nog enigszins beschermd bij zijn grootouders op. Daarna moet hij naar een internaat.

De jonge Thomas krijgt eerst onderwijs in de rijksinstellingen van de autoritaire Oostenrijkse standenstaat. Na de ‘Anschluß’ worden dat tehuizen en scholen in een nationaal-socialistisch land. De verhalen van Bernhard over zijn schooltijd zullen feitelijk niet zeer betrouwbaar zijn. Maar in zijn literaire omschrijvingen verbeeldt hij indirect zeer goed waar het hem om zal gaan; een persoon, een ik, wordt diep gekwetst door onpersoonlijke staatsinstellingen.

Thomas voelt zich in de steek gelaten; door zijn naasten ‘uit het hoofd en uit het hart in de rijkstucht gegeven.’ Hulpeloos als nog niet eerder, ‘in een verschrikkelijke toestand’, alles in hem ‘verlamt’, voelt het kind de dagelijkse weg naar school als de tocht naar de executie, ‘naar het schavot’ – ‘en mijn uiteindelijke onthoofding wordt steeds maar uitgesteld.’ In deze periode komt de zeven-jarige voor het eerst op de gedachte zich om te brengen.

Later, waarschijnlijk in 1942, wordt Thomas naar een nationaal-socialistisch tehuis voor moeilijk opvoedbare kinderen in Saalfeld gestuurd. Uit deze tijd stamt een angstbeeld van de auteur dat laat zien hoe kinderen door instellingen verwond worden: De jongen, die zich als bedplasser ontpopt, onder in de wasruimte van het opvoedings-instituut, waar alleen nog de kelders waren, naast hem een ander slachtoffer, dat het besmeurde laken om het hoofd geslagen wordt, terwijl bij hemzelf het tot een wond gepiste dijbeen bij de ballen met een wit poeder wordt bewerkt.

Niets blijft de gevoelige jongen wat dat betreft bespaard. Zijn moeder heeft zijn bedplassen al eerder bespot. Ze hangt het natgezeken laken als een vlag aan het balkon van het huis in het kleinsteedse centrum van Traunstein. Een andere subtiele vervlechting van familie- en staatsterreur komt daar nog bij. Het onwettige kind krijgt geld van het rijk omdat het geen vader heeft dat voor hem zorgen kan. De moeder gebruikt de staat als vervanging voor de vader om Thomas te vernederen. Met de woorden ‘zodat je ziet wat je waard bent’, stuurt ze de nietsnut, ‘die niets waard is en aan alles schuldig’, naar het raadhuis, om de voor hem bestemde overheidssteun af te halen.

In de herfst van 1943, in een tijd van massale bombardementen, wordt de twaalf-jarige naar een rijksinternaat In Salzburg overgeplaatst. Hij ervaart het als een strafverzwaring; als een staatsgevangenis. Weer wellen plannen voor zelfmoord in hem op. Liever korte metten maken, dan ‘zich steeds weer door een fascistisch-sadistisch opvoedingsplan van de staat als alles beheersend onderwijssysteem volgens de regels van de toenmalige grootduitse mensenopvoedings- en dus mensenvernietigingskunst te laten verwoesten en vernietigen.’

Na de derde en zwaarste bomaanval op Salzburg haalt de grootmoeder haar kleinkind naar huis. In Traunstein begint hij bij een tuinier, ‘de firma Schlecht und Weininger’, te werken, zo vertelt Bernhard in Die Ursache. Dat is nergens in de boekhouding van het bedrijf te vinden.

Na het einde van de oorlog keert de veertien-jarige in het internaatsgebouw terug. Nu heet dit het Salzburger Bondsgymnasium. Het nationaal-socialistische onderwijs is door het katholieke vervangen, maar de methodes om de tucht te handhaven zijn dezelfde. Ook het rijksgymnasium beleeft hij als een katholieke school. Niets nieuws is begonnen, 1945 is geen cesuur. De crucifix hangt op de licht verkleurde rechthoek waar vroeger de foto van Hitler heeft geprijkt. Bernhard constateert dat de kerk en het nationaal-socialisme een onheilige alliantie zijn aangegaan, zodat ‘katholiek’ en ‘Duits’ hetzelfde is gaan betekenen.

Oostenrijk is een ‘Requisitenstaat’, waarin alles inwisselbaar is. Hij zal zijn vaderland daarom vervloeken.

Longziekte
Thomas Bernhard breekt in 1947 zijn schoolopleiding af en gaat als leerlingverkoper werken bij een kruidenier in de goorste achterbuurt van Salzburg. Hij is trots op zijn vermogen met ‘eenvoudige’ mensen om te gaan, hun taal te leren en hun respect te winnen. En omdat hij tegelijkertijd ook nog privélessen voor zang en muziekesthetiek volgt, vormt de kelder waarin hij woont een ideale ruimte voor zelfontplooiing.

Maar zijn relatieve vrijheid is van korte duur. Bernhard negeert een koutje. Hij wordt zwaar ziek. De rest van zijn leven zal hij last houden van een zwakke gezondheid. Thomas Bernhard weet tijdens zijn laatste jaren dat zijn hart het ieder moment kan begeven. De schrijver heeft zijn later levensgevaarlijke longziekte en het daaraan verbonden verblijf in de ziekenhuizen en sanatoria beschreven als de voortzetting en verzwaring van het als kwetsend ervaren staatsgezag. Hij wordt januari 1949 met een zware long- en borstvliesontsteking in het Salzburger ziekenhuis opgenomen. Zijn toestand lijkt zo hopeloos, dat hij op een reusachtige ziekenzaal met doodzieke patiënten wordt gelegd. De stervende oude mannen liggen als te vondeling gelegde kinderen in bedden die van tralies zijn voorzien. Bernhard beleeft het staatsziekenhuis als een ‘antigenezing-, ja zelfs mensenvernietigingsmachine’.

De doktersbehandeling is miserabel, deels vanwege de na-oorlogse toestanden, deels als een aspekt van een grotere ontaarding van de ziekenhuizen tot plaatsen van onwetendheid, katholieke kwezeligheid en onverschillige slechtheid.

Toch is hij later in een streng sanatorium in staat zich intellectueel te ontwikkelen door partituren te bestuderen, te lezen en door gesprekken te voeren met medepatiënten. Hij begint te schrijven. De dood van zijn grootvader, en een jaar later van zijn moeder, laten hem eenzaam en ongebonden achter. Alleen de kunst, de door de geest geschapen realiteit, kan redding betekenen. Het lukt Thomas zijn open tuberculose in zoverre te overwinnen, dat hij in 1952 een muziekstudie aan het Mozarteum in Salzburg kan beginnen. Hij bekostigt zijn opleiding door ondermeer rechtbankverslagen te schrijven voor het Demokratischen Volksblatt. Een ironisch gegeven bij iemand die staatsinstellingen zo is gaan haten.

Klagen
Uit de autobiografie wordt duidelijk hoe de kinderjaren en jeugd overschaduwt zijn door ziekte, dood en machteloosheid. Nu hij een zware ziekte overleefd heeft, beseft Bernhard dat er een kloof is tussen hem, en de mensen die niet hebben geleefd in het besef ieder moment te kunnen sterven. In veel van zijn werken komt terug dat ziekte niet alleen onmachtig maakt, maar dat lijden ook voor inzicht zorgt.

‘In het duister wordt alles duidelijk’,

zegt de auteur.

De figuren in het literaire werk van Thomas Bernhard ervaren het leven als een geheel van leed, als bewuste anticipatie op de dood. De dood is voor hen niet alleen een biologisch feit, noodlot, godgewilde beschikking, maar de wezenlijk zin, waarbij alle andere problemen in het niet vallen.

Het is een thema dat al voorkomt in de roman Frost waarmee Bernhard doorbreekt in 1963. In de periode daarvoor heeft de schrijver zich langzaam ontwikkelt van iemand die grappige feuilletons in kranten schrijft tot een een man met een werkelijke mening. De belangrijkste personages uit zijn boeken en toneelstukken zijn abstracte somberlingen, die veel te klagen hebben. Eigenlijk heeft ieder werk dezelfde hoofdpersoon die teksten orakelt die onderling inwisselbaar lijken.

Bij de uitreiking van de Oostenrijkse Staatsprijs voor Literatuur 1967 spreekt Bernhard een veel geciteerde zin uit waarin hij zijn eigen literaire personages en hun alles-of-niets polemiek lijkt te parodiëren:

‘Er valt niets te loven, niets te vervloeken, niets aan te klagen, maar er is veel belachelijk, het is allemaal belachelijk bij de gedachte aan de dood.’

Maar zijn rede bevat eigenlijk een aanval op Oostenrijk.

‘De staat is een constructie, die voortdurend tot mislukking gedoemd is, het volk iets dat ononderbroken tot schande en tot geesteszwakheid veroordeelt is.’

Dit veroorzaakt een schandaal. Vanaf dit moment geldt de teruggetrokken levende Bernhard door zijn provocerende, zuur-clowneske optredens als een enfant terrible. De schrijver krijgt datzelfde jaar ook de ‘Preis der Industrie’. Uit angst voor een nieuw schandaal ontvangt hij in alle stilte het geld en de oorkonde. Als de dankrede toch naar buiten komt is de opschudding gering. De schrijver heeft het alleen maar over de dood.

Bernhard heeft het alleen over de dood, en de dood heeft geen angel meer, als iemand het daar vaak over heeft. Maar Bernhards abstracte vervloekingen missen hun uitwerking niet, als gezien wordt dat tussen de dankrede’s van de auteur en de monologen die uitgesproken worden door zijn literaire personages grote overeenkomst bestaat.

De schrijver creëert tot op dat moment vrij abstracte boeken. De realiteit valt er nauwelijks in te terug te vinden. De personages zijn gekunsteld. Het gaat hen niet om werkelijkheid, het gaat ze om vooral mystificatie. Dan komt er vier jaar lang geen boek van de schrijver uit. In 1975 verschijnen twee werken die een radicale breuk met het verleden betekenen. In de roman Korrektur en ook in het eerste deel van de autobiografie Die Ursache wordt de hoofdpersoon voor het eerst iemand met een concrete geschiedenis. Maar Bernhards thematiek blijft onveranderd.

Op de man
Datzelfde jaar gaat hij ook anders schelden. In zijn ingezonden brieven speelt hij voortaan op de man; worden namen genoemd. Bernhard hangt rücksichtlos de moralist uit, maar nooit geeft hij werkelijke argumenten voor zijn aanklacht.

Zo komt in 1978 bij Residenz Verlag Glückliches Österreich uit. De uitgever heeft de bijdrage van Thomas Bernhard teruggetrokken uit angst voor een aanklacht. Het artikel ‘Die Kleinbürger auf der Heuchelleiter’ verschijnt daarop in het weekblad Die Zeit, maar roept nauwelijks reacties op. Bernhard noemt zijn opponenten namelijk niet bij naam. Zijn aanklacht keert daarop terug in een ander stuk.

Bondskanselier Bruno Kreisky is het slachtoffer. Die Zeit drukt de ingezonden brief van Bernhard uit voorzorg pas na de verkiezingen af. De bondskanselier is een ‘Salzkammergut- und Walzertito’.

Kreisky reageert superieur door Bernhard om argumenten te vragen. In een tweede stuk neemt Bernhard de gelegenheid te baat iets over Kreisky’s zeventigste verjaardag te zeggen. De bondskanselier is de ideale vertegenwoordiger van de bejaarden en daarmee dus van alle Oostenrijkers. Uit ieder zin spreekt hoe erg het toch is dat deze man het land regeert. Maar het is een persoonlijke haattirade, de stukken leveren geen enkel argument voor de politieke tegenstanders van Kreisky.

Als Erich Fried deze stukken van Bernhard onder ogen krijgt, wordt hij zo kwaad dat hij een stuk schrijft met de fraaie titel ‘Is Thomas Bernhard gek?’ Het fenomeen Bernhard wordt psycho-pathologisch ontleedt, waarbij Fried hem bijna werkelijk voor gek verklaart. Toch is er nog genezing mogelijk, en wel door een grote dosis Alice Miller, wier boeken dringend worden aanbevolen. Fried ziet de aanval op Kreisky als ‘wraak voor iets dat hem als kind moet zijn aangedaan.’

Door alle publiciteit wordt Thomas Bernhard de Beckett van de Alpen en de Mensenvijand genoemd. Hij laat zich deze misantropie goed aanleunen. Bernhard is een overdrijvingskunstenaar, want voor hem wordt alleen in de overdrijving zichtbaar, hoe noodzakelijk het is de wereld te vervormen, om haar begrijpelijk te maken.

Bernhards status als ‘vloekende patriot’ staat een positieve ontvangst van zijn werk niet in de weg. Zijn boeken verkopen redelijk zonder echte uitschieters, maar het meeste geld verdient hij toch met zijn toneelstukken. De Duitse PEN-vereniging draagt hem een aantal malen voor bij het Nobelprijs-commitee.

De Oostenrijkse vereniging van letterkundigen zal zoiets nooit doen, maar daar is Bernhard dan ook geen lid van.

Een grote hoeveelheid secundaire literatuur verschijnt waarin het verschijnsel Bernhard doorgrond wordt. Maar hoewel de thematiek van de schrijver in al zijn eenvoud boek na boek weer opduikt, lezen de literatuurwetenschappers steeds heel verschillende dingen. Vrijwel nergens bestaat overeenstemming. Onderzoekers en critici citeren hun collega’s hoogstens om aan te tonen wat er niet deugt. Zo is een groot strijdpunt wat voor wereldovertuiging Bernhard nu precies zou uitdragen. Ademt zijn werk een socialistisch en humanistisch gedachtengoed, of wordt eerder een conservatieve en reactionaire zelfverheerlijking verkondigd? Vrijwel niemand komt daarbij op de gedachte dat Bernhard met een steeds terugkerende zin het failliet van elke overtuiging probeert aan te geven.

‘Iedere waarheid is een leugen’,

zegt hij. Het citaat duikt in bijna al zijn werk wel ergens op.

De schrijver reageert nooit op kritieken. Iedereen moet zijn boeken zelf maar lezen en er zelf maar uithalen wat erin zit. Eén keer weet een interviewer van Der Spiegel hem een felle reactie te ontlokken. Het gaat dan over de publiciste Ria Endres, die gepromoveerd is op het werk van Bernhard. Zij meent dat de schrijver een vrouwenverachter is; een male-chauvinist. In de werken van Bernhard zijn de
vrouwen domme, onderworpen slachtoffers van tirannieke mannen.

‘Ook in de werkelijkheid zijn er veel vrouwen die gelukkig zijn, als ze alleen maar de kots van sociaal benadeelden hoeven op te dweilen. Voor de problemen van Ria Endres ben ik niet verantwoordelijk. Waarschijnlijk zou ze geholpen zijn, als ze, voor mijn part, naar Mexico ging en daar naakt op een berg zou gaan zitten. Maar het is mooi dat ze op mij haar Doctorstitel heeft kunnen halen.’

Endres noemt dit interview een ironisch-humoristisch schijngevecht onder mannen. De vragen zijn op zo’n manier gesteld dat Bernhard alleen maar zijn bekende deuntje af hoeft te draaien. Herhaling is nu eenmaal de grote kracht van de schrijver, meent ze. Plaatsing van deze reactie wordt door de voltallige redactie van Der Spiegel geweigerd.

Ook is er kritiek op het beeld dat de uitgeverij Suhrkamp van haar auteur heeft geschapen. Zo deugt de Werkgeschichte die de uitgeverij uitbrengt niet. Deze opsomming van alle publicaties geeft een scheef beeld, heet het. Alleen redelijk positieve recensies staan er in opgenomen.

Verder heeft Thomas Bernhard de reputatie een teruggetrokken leven te leiden. Dat wordt door sommigen ernstig betwijfeld. Voor een barse kluizenaar heeft Bernhard zich inderdaad steeds opvallend makkelijk met hooggeplaatste en rijke vrienden weten te omringen. Onvoorspelbaar als hij is, laat hij deze vrienden soms van de ene dag op de andere vallen. Dat lot trof bijvoorbeeld de schatrijke componist Bernhard Lampersberg. Thomas Bernhard heeft jarenlang van zijn gunsten geprofiteerd, maar haalt hem in de sleutelroman Holzfällen. Eine Erregung (1984) genadeloos onderuit. Het komt de schrijver op een proces te staan. Zijn boek wordt zelfs een tijdje verboden.

Het allergrootste schandaal rond Thomas Bernhard moet dan nog komen. In 1988 gedenkt Oostenrijk plechtig haar verleden. Vijftig jaar eerder immers, vierde Adolf Hitler op de ‘Heldenplatz’, een plein in Wenen, de aansluiting van Oostenrijk met het Derde Rijk. In het ‘Bedenkjahr’ worden in het bijzonder de slachtoffers van de rassen-vervolgingen herdacht. Maar Waldheim is sinds twee jaar president van de Tweede Republiek. En al die tijd al speelt de discussie over diens daden in de oorlog.

Bernhards bijdrage aan het ‘Bedenkjahr’ en het eeuwfeest van het Weense Burgtheater is het toneelstuk Heldenplatz. Hierin voelt een joodse familie van professoren zich gedwongen te emigreren uit het Oostenrijk van 1988. Al maanden voor de première duiken gedeeltes uit de toneeltekst in de kranten op. Het gevolg is een werkelijke ongekende rel. In media en politiek eisen talloze opgewonden stemmen
om een verbod op de voorstelling en verbanning van de auteur. De provocerende stelling in de toneelvoorstelling is dat het Oostenrijk van 1938 en dat van 1988 verwisselbaar zijn. Het lijkt alsof in werkelijkheid het land er alles aan doet dit te bewijzen.

Op de dag van de première ligt er een grote lading mest op de stoep van het theater.

Eén bron
De schandalen waar Bernhard steeds in verstrikt raakt, zijn altijd het gevolg van een uitgesproken oordeel dat de verteller in de roman, of een personage op het toneel verkondigd. Over de vraag of dit de mening van Bernhard vormt of fictie is, speculeert menig onderzoeker. Maar eigenlijk is dat een nutteloze vraag. Alle zinnen van hem zijn oordelen, meningen en vervloekingen. Ze hebben hun oorsprong in de wil van de schrijver. Die probeert de wereld en de hem omringende (Oostenrijkse) maatschappij gelijktijdig te beledigen en toch erkenning, zelfs verering af te dwingen. Al vanaf het begin beweegt zijn schrijven zich tussen de polen van narcistische zelfbespiegeling en de onvoorwaardelijke bedoeling opgemerkt, en door anderen geaccepteerd te worden. Bij Bernhard wordt met ieder boek duidelijker dat een scheiding tussen binnen en buiten, fictie en publieke uiting, literatuur en politiek aan zijn bedoelingen en prestaties voorbijschiet. Zinloos is. Er bestaat maar één bron voor de woordenvloed. Thomas Bernhard heeft als het ware een denkbeeldige hoofdrolspeler met de naam Thomas Bernhard ontworpen. Dit personage bestaat uit teksten en deze teksten grondvesten zijn personage. Daarom gunnen de vele schijnbaar persoonlijke uitingen in zijn laatste levensjaar ook geen nieuwe blik op zijn persoon of werk. Eerder construeren ze een figuur, waar de werkelijke Bernhard van hoopt dat het zijn openbare functie vervult op een wijze die hij heeft bedoeld.

Bernhards voortdurende vloek dat alle Oostenrijkers even katholiek als nationaal-socialistisch zijn, heeft in deze geritualiseerde vorm geen betekenis meer. Het is een poging de eigen ervaring tijdens de kindertijd, jeugd, het nationaal-socialisme en de oorlog, zonder substantiële verandering op de hedendaagse situatie over te dragen. Dat vormt een fundament voor belangrijk proza, maar het leidt toch tot verwarring en een maar beperkt inzicht. Het is Thomas Bernhard dan ook nooit gelukt afstand van zijn Oostenrijk te nemen. Hoe onbelangrijk zijn land ook geworden is, hoe ver het ook verwijdert is geraakt van mythische Habsburgse rijk.

En zelfs na de dood van Thomas Bernhard is zijn vaderland nog niet van hem af. Zijn wilsbeschikking dwingt met al zijn verboden een postume literaire emigratie af. Op het moment woedt een langdurige juridische strijd in Oostenrijk, bijvoorbeeld omdat onduidelijk is of per testament eerdere contractuele overeenkomsten ontbonden kunnen worden. Nu de schrijver er zelf niet meer is om de boel op te stoken, leeft zijn geest verder in de rechtszaken die de Thomas Bernhard Gem.mbH. voert.

Thomas Bernhard, Die Ursache
Eine Andeutung
145 pagina’s
Deutscher Taschenbuch Verlag, 1975 oorspronkelijk
 
Thomas Bernhard, Der Keller
Eine Entziehung

144 pagina’s
Deutscher Taschenbuch Verlag, 1976 oorspronkelijk
 
Thomas Bernhard, Der Atem
Eine Entscheidung

124 pagina’s
Deutscher Taschenbuch Verlag, 1978 oorspronkelijk
 
Thomas Bernhard, Die Kälte
Eine Isolation
151 pagina’s
Deutscher Taschenbuch Verlag, 1981 oorspronkelijk
 
Thomas Bernhard, Ein Kind
167 pagina’s
Deutscher Taschenbuch Verlag, 1982 oorspronkelijk

[x]opgenomen in het dossier: