Big Oyster ~ Mark Kurlansky

► door: A.IJ. van den Berg

Er zit maar zelden een schema achter wat ik lees. Maar soms dringt zich ineens iets op dat wel degelijk een planning lijkt. Onlangs las ik Joseph Mitchell’s reportagebundel The Bottom of The Harbor. En het titelverhaal daarvan leek een directe inspiratiebron voor dit boek van Kurlansky.

Toch interessant, die geschiedenis van het water rondom New York, en de rijkdom aan voedsel die daar ooit leefde.

Nu kreeg Kurlansky de opdracht om iets over oesters te schrijven, en hun betekenis voor de stad — zo blijkt uit de verantwoording — maar hij gebruikte ook Mitchell vrij duidelijk. Op het laatst. Als het erom gaat te beschrijven dat een stad die ooit met reden aan het water gebouwd werd, zich steeds meer van datzelfde water ging afkeren. Vanwege alle industriële vervuiling die verderop in de rivier werd geloosd, en door wat die stad zelf daar nog aan rotzooi toevoegde.

Dit boek biedt daarmee twee geschiedenissen. Die van New York, en hoe in deze stad gegeten werd. En die van de oester. Wat dan weer kan, omdat beide geschiedenissen een tijd lang parallel lopen.

Vooral over de oester zullen me vele trivia bijblijven. Zoals dat het beest te trainen is zijn schelp gesloten te houden, zodat oesters in de dagen voor er koeling bestond, toch diep landinwaarts konden worden verscheept, zonder te bederven.

Ook haalt Kurlansky met zichtbaar genoegen de anekdote aan dat de Juliaanse kalender, waarin het begin van het jaar naar januari werd verplaatst, te danken is aan de oester. Door deze verandering was iedereen duidelijk dat oesters alleen eetbaar waren in de maanden met een ‘r’ in de naam. En door de schrikkeldag in te voeren, duurde het oesterseizoen soms nog een dag langer ook dan voorheen.

De Romeinen, net als alle Europeanen, aten wel heel andere oesters dan de New Yorkers. En pareloesters horen tot een weer geheel andere familie. Pareloesters zijn niet eens echte oesters, maar eerder mosselen.

Kurlansky is, zoals gebruikelijk in zijn betere boeken, gul met recepten om voedsel te bereiden. Zelfs al benut hij die ook om te tonen hoezeer de oester ooit een goedkoop volksvoedsel was.

Een recept kon rustig beginnen met als ingrediënt: men neme 150 oesters…

Tegelijk toont de geschiedenis van de oester en New York aan dat alle problemen van overexploitatie waar de visserij nu mee kampt, al in de negentiende eeuw bekend waren. Net als hoe weinig effect alle kunstgrepen hebben om de opbrengst van de oogst te verhogen, als op hetzelfde moment de kwaliteit van het water vermindert.

De eerste Nederlanders die op Manhattan landden, vonden het er zo heerlijk ruiken. Bovendien konden ze niet geloven hoe rijk de flora en fauna er was. Dat de hier eerder beschreven ‘shad’ in het Nederlands ‘elft’ heet, komt omdat dit toen liefst de elfde vissoort was die ze niet kenden. Een ‘twaalft’ determineerden ze ook, net als een ‘dertienen’.

Maar Manhattan werd al gauw vies. Al duurde het nog tot in de negentiende eeuw voor New York een grootstad werd; met alle bijhorende problemen.

Ik geloof niet me anders voor die geschiedenis geïnteresseerd te hebben. Er zijn zo veel steden op de wereld, die allemaal een ontwikkeling hebben doorgemaakt. Maar zoals in dit boek, met zijn uitgekiende mengeling van feit en anekdote, gecombineerd met historie van een volksvoedsel, zo krijgt dat verhaal iets extra’s. En was het aangenaam om te lezen.

Mark Kurlansky, The Big Oyster
A Molluscular History of New York

307 pagina’s
Vintage Books 2007, oorspronkelijk 2006

[x]