Albert Camus ~ Ger Verrips

Soms volstaat het ook wel om gewoon een adequaat boek te lezen.

Verrips’ biografie van Albert Camus [1913 — 1960], bijvoorbeeld, bestaat uit een persoonlijk gekleurde samenvatting uit andermans biografieën en studies. Want behalve dat hij al Camus’ werk in druk zal hebben herlezen, lijkt me niet dat er verder veel eigen onderzoek ten grondslag ligt aan deze uitgave. Anders dan anderen deden. Zelfs in Nederland. Hans Achterhuis of Lolle Nauta bijvoorbeeld zijn nog op hun ideeën over Camus gepromoveerd.

Alleen maakte dit niet uit bij het lezen. Ger Verrips werd al in 1947 geraakt door Camus’ essayreeks over geweld Ni victimes ni bourreaux. En zijn fascinatie voor de Frans-Algerijnse schrijver bleef bestaan. Vijftig jaar lang.

En daardoor bestaat zijn biografie niet enkel uit de levensbeschrijving van een Nobelprijswinnaar literatuur met behoorlijk een grillig liefdesleven, die te jong stierf door een auto-ongeluk. Verrips besteedde ook uitgebreid aandacht aan alle teksten die deze man schreef — al hielp het wel dat ik vrijwel alle daarvan gelezen heb — en de context waarin dat materiaal tot stand is gekomen. Met diens onmogelijke positie tussen Algerije en Frankrijk op een gegeven moment. Met diens strubbelingen met het Communisme — de heilsleer die ook Ger Verrips zo lang omarmde.

Dus zal het vast niet allemaal briljant zijn wat Verrips heeft gewrocht. Ongetwijfeld zullen er betere biografieën te vinden zijn over Albert Camus; die dan wel nieuws brengen dat nog niemand had. Punt is dat ik die boeken niet lezen zal. Mij ging het bij het lezen nu om de vraag — zoals bij schrijversportretten eigenlijk altijd — of het nut heeft de boeken van zo’n auteur te herlezen die ik al eens eerder las; toen ik er waarschijnlijk te jong voor was.

Is het al helemaal een plus als een biografie nieuwsgierig maakt naar werk dat ik nog niet kende. Zoals die essayreeks Ni victimes ni bourreaux. En meer hoeft een biografie niet te doen. Was dit boek bovendien precies goed van lengte.

Ger Verrips, Albert Camus
Een leven tegen de leugen

186 pagina’s
Uitgeverij Balans, 1997

American Journals ~ Albert Camus

Er was een reden dat Albert Camus in 1946 met de boot naar New York reisde. Zijn land had hem daartoe uitgezonden, zo leerde onlangs een artikel me uit de LA Review of Books. Daarin kwamen fijn nogal wat meer details naar voren.

Zo had Camus vrijwel meteen al een gesprek met A.J. Liebling, van de New Yorker; die onder meer een erkend francofiel was. Waarbij Liebling het jasje van de Fransman van jaren oorlog en armoe vond getuigen.

Ook is het nuttig om te weten waarom de douane Albert Camus aanvankelijk niet van boord wilde laten gaan — hij had namelijk over zijn communistische vrienden moeten vertellen. In de American Journals / Journeux de voyage mocht de douanebeambte nog niet zeggen waarom de ondervraging op het schip zo lang duren moest.

Ofwel, met wat kennis van buiten worden deze reisdagboeken een stuk interessanter. Deze uitgave zou indertijd nogal wat rijker zijn geweest als het met een goed inleidend essay erbij was gekomen.

Want eerlijk gezegd had ik niets onthouden van de eerste keer dat ik de American Journals las, lang terug. De wetenschap volstond wel om te weten dat een bijboekje was; zo’n postuum uitgavetje dat hoogstens in aangelengde vorm nog iets bood van wat de schrijver in andere boeken zo veel guller had gegeven.

Boeklog laat zien dat ik inmiddels vele titels las over een bezoek van een schrijver aan de Verenigde Staten. Van Hugo de Vries tot Willem Frederik Hermans, van Sylvia Witteman tot onder meer Nina Berberova. En allen beschrijven daarbij een opvallend ander land. Speelt daarbij nog het beeld dat de populaire cultuur heeft geschapen in het hoofd van de lezer.

En binnen die overvloed aan indrukken zijn Camus’ observaties eigenlijk niet zo heel bijzonder. De dagboeken laten allereerst zijn vermoeidheid zien — die tonen een man die liever niet was waar hij op dat moment verkeerde. Of het nu om het korte eerste dagboek gaat over die reis naar de VS en Canada in 1946, of de wat grotere verzameling aantekeningen uit Brazilië en Argentinië in deze uitgave uit 1948.

Is de kennis wel weer nuttig dat Camus’ status veranderde tussen beide reizen in. Weliswaar had hij in 1946 L’Étranger al geschreven, of de Mythe van Sisyfus, hij genoot op dat moment allereerst nog faam als de journalist van een verzetskrant. Maar internationale roem kwam pas met de roman La peste — en daaraan werkte hij nog in 1946.

Wat zo af en toe een wel intrigerend terzijde in het dagboek oplevert.

Twee jaar later, in Brazilië, is Albert Camus ineens een auteur die uitgenodigd wordt om zijn status als schrijver. Daardoor kregen zijn contacten ook makkelijk een andere aard. De mensen die hij ontmoette wilden hem telkens voorstellen aan weer andere mensen — en Camus vindt dat enkel vermoeiend.

En ik ken die vermoeidheid te goed, misschien verklaart dat ook mijn blijvende afstand tot dit boek.

Albert Camus, American Journals
153 pagina’s
Abacus, 1990
vertaling door Hugh Levick van Journeaux de voyage, 1978

Bruiloft/De zomer ~ Albert Camus

Andermans taal staat me zelden in de weg. Al zijn er twee duidelijke uitzonderingen. Engelstalige fictie bijvoorbeeld moet ik niet in vertaling lezen; want daar schemert de brontaal zo zeer doorheen dat dit me afleidt.

Heviger nog is de irritatie die nogal wat Nederlandse nieuwssites bij me oproepen; waarop te vaak en te makkelijk iets van een Engelstalige website werd geplukt, om dan hier slecht vertaald online gezet te worden. Ontbreekt de bronvermelding bovendien voor het gemak. Natuurlijk.

Ergerde ik me toch ook aan de vertaling naar het Nederlands van Camus’ lyrische essays in de bundeltjes Bruiloften en De zomer. Terwijl mijn Frans anders niet van die kwaliteit is dat ik de literatuur in die taal moeiteloos lees. Toegegeven, veel pogingen om daaraan wat te verbeteren zijn er de laatste decennia niet meer geweest.

De vertaler deed alleen telkens net of Albert Camus namens ons allen sprak. ‘Wij dit’ en ‘wij dat’ staat er nogal eens. Terwijl mij toch leek dat daar oorspronkelijk het neutralere ‘on’ had gestaan — geen eerste persoon meervoud, maar een onbestemde derde persoon enkelvoud.

Het leek me daarbij niet dat de vertaler in zijn keuze voor dat ‘wij’ het majesteitelijke meervoud voor ogen zal hebben gehad. Dat telkens zo opvallende woord was veel meer als de Nederlandse verpleegsters-wij; als in: hebben we al stoelgang gehad?

De vertaler zal ook enkel het woordje ‘men’ hebben willen ontwijken. Alleen had dit vast creatiever gekund dan nu gebeurde.

Anderzijds was ik misschien nooit over die ‘wij’ gestruikeld als Camus me niet zo weinig te doen had gegeven bij het lezen. Zijn essays bieden voornamelijk sfeerbeschrijving, en dus amper idee; laat staan een plot of een ontwikkeling. En waar de stukken van voor de oorlog uit de eerste bundel dan misschien nog het etiket jeugdwerk mogen dragen, gold dat voor de latere stukken toch zeker niet meer.

Probleem bij alle beschrijvingen die Camus maakte, bleef dat ik zijn oorspronkelijke doelpubliek niet was. Om een beeld van het Algerije eind jaren dertig te krijgen, voor de wereldbrand, dan nog een deel van Frankrijk zijnde, heb ik aanzienlijk meer nodig dan zijn algemene bewoordingen als ‘witte huizen’, of ‘vogels’ die in ‘bomen’ landen. En toch gaf de auteur me die informatie dan niet.

Maar vogels hebben soortnamen. Bomen eveneens.

Later overwon hij overigens dat euvel wel, en werd zijn woordkeuze aantoonbaar preciezer. Alleen bleef er een wat holle galm in zijn woorden doorklinken. Waar ik dan soms weer om grinniken moest.

In de tuinen van Boboli hingen binnen handbereik enorme bruinrode dadelpruimen met glanzend vruchtvlees waaruit een dikke stroop vloeide. Ik besefte dat tussen die ranke heuvel en de sappige vruchten, tussen de verborgen verwantschap die mij met de wereld verbond en de honger die mij dreef naar het oranjekleurige vruchtvlees boven mijn handen, het evenwicht lag dat sommige mensen van de ascese naar het genot voert en van de soberheid naar de ongebreidelde wellust. Ik bewonderde, ik bewonder nog, die band die mens en wereld verenigt, die dubbele weerspiegeling waarin mijn hart tussenbeide kan komen en over zijn geluk kan beslissen tot aan een nauwkeurig vaststaande grens waarna de wereld het vervolgens kan vervolmaken of vernietigen. Florence! Een van de weinig plaatsen in Europa waar ik begreep dat die in mijn opstandigheid instemming sluimert. Onder zijn hemel vol zon en tranen leerde ik mij over te geven aan de aarde en op te branden in de duistere vlam van haar feesten. […]

‘De woestijn’

Ik las Bruiloft/De zomer al eens eerder. En het enige wat me van die eerste kennismaking bij staat, is dat ik van sommige stukken nogal onder de indruk was. Camus’ lyriek heeft iets roezigs, en wie in dezelfde extase mee gaan kan, leest dan blijkbaar iets prachtigs.

Ditmaal keek ik onbarmhartig naar deze teksten, met een te wreed oog om ze het voordeel te geven van de twijfel. Al vertrouw ik dus ook de vertaler niet helemaal. Hier had iemand nogal wat woorden nodig gehad om wel heel weinig te zeggen. Zelfs al gold daarbij dat Camus gauw eens het onmogelijke probeerde; om een gevoel te vangen, of een emotie vast te leggen.

Albert Camus, Bruiloft/De zomer
152 pagina’s
De Bezige Bij, 1985
vertaling door Anton van Waarden van:
Noces, 1938
L’été, 1954

Koninkrijk en ballingschap ~ Albert Camus

Een boek kan zo klassiek zijn dat over elk van de zes opgenomen verhalen online uitgebreid uitleg is te vinden. Tot en met de herleiding aan toe hoe zo’n verhaal dan past in de filosofieën die Albert Camus verkondigde.

Ik geef toe daar naderhand even naar gekeken te hebben. Vooral omdat mijn waardering van de zes verhalen nogal verschilde. Wellicht was me iets ontgaan in de twee ambitieuste verhalen van de bundel L’exil et la royaume aan het eind, die ik nogal lang vond voortslepen?

En goed, dan had ik nog niet bedacht dat ‘Jonas of de artiest aan het werk’ (Jonas, ou l’artiste au travail) weleens een parabel kon zijn. Waarin Camus dan de spot heeft met zijn eigen literaire succes, en de hoeveelheid nutteloze aandacht die hem dat opleverde in Parijs. Waarmee hem eigenlijk het werken onmogelijk werd gemaakt.

Ik vond het gewoon niet zo’n heel bijzonder verhaal. De schrijver voert er te veel mensen in op. En die kunstenaar voldeed me te makkelijk aan het eeuwige cliché van het gekwelde genie.

Evenmin kreeg ik iets met de slotvertelling, het verhaal ‘De steen’ (La pierre qui pousse). Deels om een zelfde bezwaar. Daar kwamen te veel mensen in voor, die vrijwel allemaal platte figuurtjes bleven. Ook leek me er een boodschap in dat verhaal te zitten, hoe vaag ook. Iets over de onmogelijke last van een geloof. Of anders wel over zo’n cliché als ‘de kracht van samen’. Alleen riep dat allemaal geen lust op om er nog eens stevig over na te denken.

Ofwel, er staat éen heel goed verhaal in Koninkrijk en ballingschap. ‘De gast’ (L’Hôte). En dat er net voor, ‘De zwijgenden’ (Les Muets) was ook heel niet slecht. En als ik moest uitleggen waarom, luidt het simpelweg dat in beiden een ambivalentie zit die niet in twee, drie woorden valt uit te leggen, wat in de andere verhalen van deze bundel minder goed gelukt is.

Wel lijkt het dilemma voor de zwijgende kuipers me op zich eenvoudiger, al zal dat voor de mensen zelf in zulke omstandigheden niet zo zijn geweest. Hun beroep werd overbodig, en daarmee alle vaardigheden die zij zich zo moeizaam hadden aangeleerd. En dan konden zij hun baas daar wel op aankijken, en hem negeren, die bepaalde alleen nu net de vraag niet die er in de maatschappij bestaat naar houten tonnen en kuipen.

‘L’Hôte’, dat in het Frans zowel gast betekent als gastheer, geeft een reactie van Camus op het koloniale conflict in Algerije, dat nog een deel van Frankrijk was toen hij daar geboren werd.

In dit verhaal wordt een dorpsonderwijzer tegen diens zin ineens tot handlanger gemaakt van de plaatselijke autoriteiten, als de oude lokale veldwachter hem opdraagt voor een gevangene te zorgen. Dat is een Arabier, die iemand vermoord zou hebben, en daarvoor berecht moet worden.

Zijn schooltje staat in een geïsoleerd gebied. Bovendien is de winter onverwacht ingevallen waardoor er geen leerlingen aanwezig zijn. En de komst van de gevangene dringt plots een keuze op aan de onderwijzer. Want wat hij ook doet, de gevangene naar de autoriteiten brengen in de stad verderop, of deze laten ontsnappen. Alle twee beslissingen maken dat hij ineens partij heeft gekozen in een conflict van anderen, kon hij tot nu toe nog zo zijn best hebben gedaan om buiten alles te blijven.

Dit verhaal is inmiddels ook verfilmd. Deze boekuitgave bevat een fotokatern met afbeeldingen uit die film. Alleen was dat niet echt nodig voor mij. De beschrijvingen die Camus in deze bundel wijdde aan het Algerije van buiten de steden, waar meerdere verhalen zich afspeelden, hadden het decor al voldoende getekend.

Albert Camus, Koninkrijk en ballingschap
Verhalen
224 pagina’s
De Bezige Bij, 2014
vertaling door A. Eykman-Maclaine Pont van L’exil et la royaume, 1957

Mens in opstand ~ Albert Camus

Boeken hebben gauw eens een tijd en een plaats. Juist dan zijn ze op hun best. Voor even. En zo’n zelfde mechanisme is er ook voor het lezen van boeken. Titels genoeg die je op de juiste leeftijd moet lezen om ze helemaal mee te krijgen.

Ik kan me alleen geen moment in mijn leven verzinnen waarop Camus’ L’homme révolté wél indruk zou hebben gemaakt. Dit boek bleek een verplicht nummer op te leveren, enkel om ooit te kunnen zeggen dat ik de hele Albert Camus gelezen heb, waar dan ook een leesprojectje voor nodig was om er überhaupt doorheen te komen.

Dit boek, uit 1951, was niet onbevangen te bekijken. De afstand in tijd was onoverbrugbaar. Het verschil in mentaliteit tussen lezer en auteur te groot.

Albert Camus had nog demonen te bekampen die niet noodzakelijkerwijs de onze meer zijn.

Uiteindelijk raakt hij in zijn boek aan het aloude filosofische probleem of de vrije wil kan bestaan, en op welke manieren dan, of juist helemaal niet, en dat is al geen kwestie die mij vreselijk boeit; omdat deze vraag zo zeer in antieke religie wortelt.

In dit geval speelde er ook nog het toen algemeen levende idee dat de geschiedenis een doel heeft en een richting — oftewel teleologisch is, zoals filosofen dat dan noemen in hun dieventaaltje.

Zo is predestinatie een fundamenteel element van het christelijke geloof; als daar zelfs al geen dubbele predestinatie speelt, omdat de God van de calvinisten al voor iemands geboorte bepaald heeft wat of het wordt met dat kind; tot en met de beslissing over hoe de ziel daarvan eeuwig voort leven zal na de dood.

Maar ook het historisch materialisme, gebaseerd op het werk van Marx, ging er vanuit dat de geschiedenis zich op éen manier ontwikkelt; wat dan die ene uiteenkomst zou opleveren. Al leverde de precieze uitleg van hoe dan, nog weer stammenstrijden op onder de gelovigen; zoals tussen de Bolsjewieken en de Mensjewieken. De ene groep vond alles geoorloofd om dat hogere doel te bereiken, de andere schuwde geweld.

Camus bekeek de opstandige mens via drie invalshoeken. Veel aandacht besteedt hij aan wat een vrij willekeurige reeks schrijvers deden in hun werk; al hoorde de nihilist Nietzsche zeker in dat rijtje thuis. En vervolgens nam hij wat recente geschiedenis door; zij het dat die gewogen werd met de blik van een filosoof; waarmee dus ideeën over de werkelijkheid werden geprojecteerd.

Zo begint Camus het lange hoofdstuk ‘De historische opstand’ bij de Franse Revolutie — die oer-revolutie voor wie de Tachtigjarige oorlog even negeert — en het gegeven dat koningen altijd zo zeker wisten dat ze koning waren bij de gratie Gods. Een idee dat hun onderdanen lang kritiekloos aanvaard zullen hebben. Tot dat dus niet meer ging, en deze ordening doorbroken werd.

Hegel’s dialectiek, als inspiratiebron voor Marx, kwam vervolgens uitgebreid langs. Net als de ideeën van Marx zelf, en de verschillen in uitleg daarvan weer later.

En het duurde lang voor me duidelijk werd wát Camus zelf precies aan te merken had gehad op het Communisme als overtuiging. Dit was dan toch dat hij wél consequenties wilde hechten aan het uitgangspunt van die leer dat de geschiedenis een einduitkomst heeft.

Wie dat oprecht geloofde, accepteerde hem te makkelijk alle collaterale schade onderweg naar het hogere einddoel. Die negeerden, volgens Camus, te snel alle miljoenen doden die ondertussen zouden kunnen vallen; en vanzelfsprekend ook zijn gevallen. Omdat voor hen geweld bij de revolutie daarmee vanzelf sprak; het einddoel heiligt nu eenmaal dan alle middelen; ongeacht de gevolgen.

En, de gehoorzaamheid die de leer eiste, zoals dat geloof in dat hogere einddoel, was hem ook een gruwel. Mede omdat de kunstenaar immers alles moest kunnen denken — en dus was in zulke passages al vaag te beluisteren waar Czesław Miłosz tezelfdertijd in Parijs nog zo veel krachtiger tegen zou protesteren in The Captive Mind.

Probleem was daarmee onder meer dat de probleemstelling van dit boek me te weinig zei — Camus’ gewetensbezwaren zijn de mijne nooit geweest. En ook bleek tijdens het lezen dat ik eigenlijk vooral vergeten kennis van colleges vroeger aan het ophalen was, over inmiddels niet zo heel actuele discussies meer. En daardoor speelde dat zulke inzichten met recht en reden al half uit mijn geheugen waren verdwenen, vanwege te dor academisch.

Dus blijft er enkel het literair-historische gegeven over, dat Camus met dit boek de sympathie verloor van Jean-Paul Sartre en andere fanatieke communisten. Al speelde daar zeker ook bij mee dat Albert Camus al niet was als zij, afkomstig uit een Parijse elite. Camus was een pied-noir uit de kolonie Algerije — en daarmee toch al van een minder slag.

Dus blijft staan dat de filosofie van Camus beter te genieten is in zijn romans.

Albert Camus, De mens in opstand
242 pagina’s
Balans, 1989
vertaling door J.A. Meijers van L’homme révolté, 1951

Myth of Sisyphus ~ Albert Camus

Om de filosofische inzichten van Albert Camus te leren waarderen, kun je beter diens romans lezen dan zijn essays. Dit is zo’n uitspraak die ook ik weleens gedaan heb. Een cliché. Los intellectueel kleingeld, dat altijd voor het grijpen ligt, om een conversatie gaande te houden.

Maar had ik Camus’ filosofische essays weleens gelezen?

Van L’Homme revolte|De mens in opstand is dat zeker, want dat staat in de kast, en er zitten bladwijzers in mijn exemplaar.

Van De mythe van Sisyfus wist ik dat niet. Zelfs al is me de uitspraak bekend waarmee dat betoog opent:

Er is maar éen serieus probleem in de filosofie, en dat is de zelfmoord. Rekenschap geven of het leven de moeite van het leven waard is, of niet, komt overeen met antwoord geven op de fundamentele vraag van filosofie.1

Camus schrijft in dit essay over wat hij als het Absurde ziet, daartoe handig een paradox opstellend, waar volgens hem niet mee te leven valt:

Terwijl we ons leven en streven van grote waarde achten, weten we ook uiteindelijk te zullen gaan sterven, en daarmee dat al onze inspanningen uiteindelijk futiel zullen blijken te zijn. En tussen de gretigheid waarmee we aan het leven hangen, en het klare besef dat uiteindelijk niets zin zal hebben, schuurt het volgens Camus.

Tja.

Interessant aan zo’n essay als dit moet dan worden met welke visie Camus zelf kwam op dit probleem, en hoe hij die bereikte.

Camus’ antwoord staat al in de titel van het betoog. Zelfs Sisyfus, die door de Goden een onmogelijke straf kreeg, had iets om voor te leven. Zijn leven was zo absurd geworden dat het alleen al daarom levenskracht gaf. Telkens als hij die grote steen zinloos naar de bovenkant van de helling had gebracht, en deze daarop weer terugrolde naar het dal, kon Sisyfus er vreugde in scheppen om opnieuw te beginnen, en zo binnen alle beperkingen van dat bestaan de Goden nog altijd te tarten; door niet op te geven.

Optimisme is een plicht, in het leven. Maar er zijn aardig meer filosofen dan Camus die dat hebben gezegd.

Nu intrigeerde me Camus’ vraag al vrijwel niet. Die is me te religieus geïnspireerd; te zeer doordrenkt van een angst die mij niet is aangeleerd. Noch keek ik in het bijzonder op van hoe hij verschillende denkers en schrijvers, als Dostojevski en Kafka, behandelde in de loop van het betoog.

Waarop de conclusie wel luiden moet: om de filosofische inzichten van Albert Camus te leren waarderen, kun je beter diens romans lezen dan zijn essays. Dat is geen andere waarheid dan ik hier in het begin verkondigde, behalve dan dat ik nu iets beter kan onderbouwen waarom.

Albert Camus, The Myth of Sisyphus
134 pagina’s
Penguin Books, z.j.
vertaling van Le mythe de Sisyphe, 1942
  1. vrije eigen vertaling []

Pest ~ Albert Camus

Menig schrijver is een sadist. Want in veel romans, misschien wel de meeste, stuurt zo iemand rampen af op de personages, om zo te kunnen tonen wat voor mensen dat zijn. Is een geliefde truc daarbij om zo’n personage lang in onzekerheid te houden.

Camus zond voor de verandering een hele plaag af op een stad; de Algerijnse havenstad Oran die toen nog in een Frans departement lag. Het verhaal van De pest speelt zich af in 194?.

Tijdens het lezen al stelde ik me vragen over het waarom van die grote greep. In het besef dat Albert Camus zo misschien demonen aan het bestrijden was die voor ons niet meer leven.

Er vallen nogal wat doden in het boek, aan de builenpest eerst, later de longpest. Bovendien worden die epidemies vooraf gegaan door een massale sterfte onder alle ratten in Oran.

Alleen maakt vrijwel geen van de sterfgevallen werkelijk indruk door deze inwisselbare massaliteit. Enkel als het zoontje van de rechter sterft, nadat hem nog een serum is ingespoten, krijgt de dood wel even de volle aandacht. Dat leverde ook meteen de pijnlijkste bladzijden op in het boek.

Heel simpel samengevat is deze roman een verslag van een wel heel moeilijk jaar in een stad. Waarin het stadsbestuur aanvankelijk grote moeite heeft om te erkennen dat er een plaag heerst, ondanks alle aandringen van de artsen, maar dan toch de stadspoorten dicht worden gedaan, Oran voor een tijd in quarantaine gaat, en in de stad allerlei maatregelen worden genomen om verdere verspreiding van de pest te voorkomen.

Door dit zelfgekozen isolement ontstaat er vanzelfsprekend aan van alles gebrek op den duur.

Belangrijkste personage in het boek is dokter Bernard Rieux, een nobele geneesheer, de personificatie van alle nijver voortwroetende mensen, die ondanks zijn permanente overwerktheid, en het trauma van de vele sterfgevallen onder zijn patiënten, de hele tijd zijn plicht blijft doen. Grootste handicap voor Rieux is nog wel dat hij zijn chronisch zieke vrouw vlak voor de plaag uitbrak naar een sanatorium heeft laten afreizen.

Hij krijgt ietwat een tegenhanger in de journalist Raymond Rambert, die toevallig in Oran was toen de poorten dichtgingen, zijn vrouw in Parijs mist, en er daarom veel voor over heeft om de stad te ontvluchten. Tot hij merkt dat er meer mensen zijn met een echtgenoot die niet in de buurt is.

Maar werden deze en alle andere personages ooit mensen van leven en bloed voor mij? En maakte het ontbreken van vrouwen alleen al dit niet tot een rare roman? Zulke vragen stellen, is ze beantwoorden. De pest bleef als boek iets té schematisch houden voor mij, misschien omdat me nooit duidelijk werd waarom nu juist dit verhaal op deze manier verteld moest worden.

Was dat enkel om Rieux’ opmerking op het laatst, nadat de plaag eindelijk was uitgedoofd, dat het geloof niemand echt tot steun was geweest bij alle ellende? Dat enkel blijdschap ten deel was gevallen aan degenen die genoeg hebben aan andere mensen?

als er iets is wat je altijd kunt verlangen en soms kunt bereiken, dan is het menselijke liefde.

Dus heb je dan te vermoeden dat het Camus, de filosoof, ook nog om iets anders te doen was geweest met dit boek. Met de geleerde interpretaties over deze roman kon ik alleen evenmin veel aanvangen. Zo zijn er die in het lot van Oran tijdens de plaag een allegorie zien over Frankrijk, tijdens het Vichy-regime.

Nu heb ik niets met allegorieën, zoals al eens uitgelegd bij een roman die nogal wat opvallende parallellen bleek te hebben met De Pest, Aharon Appelbaum’s Badenheim 1939.

Dus dat Nazi’s dan het pestbacil zouden zijn, is éen ding. Dat de genezing daarvan spontaan kwam, mettertijd, vind ik daarbij dan alleen iets te simpel als oplossing. En dat het in Oran verbeterde serum uiteindelijk wel aansloeg, is wel een heel vriendelijk interpretatie van het Franse verzet tegen de Duitsers en alle daarmee collaborerende landgenoten.

Blij, kortom, dat ik geen letterenstudent ben, en verder niets hoef met deze roman. Herlezing gaf vooral de bevestiging van de eerste kennismaking dat dit boek mij niet veel te bieden heeft, vergeleken met andere teksten van Camus.

Albert Camus, De pest
319 pagina’s
De Bezig Bij, 2007
vertaling door Jan Pieter van der Sterre van La Peste, 1947

Val ~ Albert Camus

Er staan vele boeken van Albert Camus in mijn kasten. Misschien wel alle titels die in het Nederlands vertaald zijn. En er zijn Engelse uitgaven bij, en zelfs Franse livres de poche. Toch zijn niet al deze boeken gelezen. Door mij tenminste. Alleen plaagt me slechts dat ik De eerste man nooit las — de postume roman waarvan Camus het manuscript bij zich had toen hij omkwam.

null

De eerste man is een dik boek. En voor ik dat aanvat, probeer ik toch weer eerst de dunne boekjes uit van Camus. Omdat mijn herinnering daaraan niet altijd gunstig is.

Zo kon ik indertijd niets met De val. Zelfs al was de beschrijving van Amsterdam in dit boek toen wel aardig. Die mistige zompige stad, onder het zeewaterpeil gelegen. Met het stadscentrum dat er gemodelleerd is naar de ringen van de hel zoals die door Dante beschreven. Met de rosse buurt en zijn verdoolde zielen daar als diepste punt.

En bij herlezing bleek aan dat oeroordeel niets veranderd te zijn. Een enorm probleem aan De val is dat het boek in monologen verteld wordt door een man die ik een ontzettend vervelende kwal vind. Daardoor gun ik hem zijn daling in status en aanzien nogal.

De roman vertelt het verhaal van de uitgeweken jurist Jean-Baptiste Clamence. Deze was een gerespecteerd advocaat in Parijs, die uit het Paradijs viel. Enkel doordat hij op een avond weigerde te reageren op een vrouw die van een brug leek te willen springen, en toen hij voorbij was gelopen ook daadwerkelijk sprong. Clamence weigerde toen om zelfs maar om te kijken.

Daarop begint hij langzaam te beseffen enkel voor roem en status te hebben geleefd, en daarmee de macht over anderen. En dan vervalt de hoofdpersoon tot liederlijkheid.

Naar is verder simpelweg de opgelegde symboliek in dit boek. Zo woont Clamence in de Jodenbuurt in Amsterdam. Want daar was ook ruimte zo vlak na de Tweede Wereldoorlog, omdat de meeste voormalige inwoners waren weggevoerd. Alleen maakt dit wel dat hij op de plek woont van de grootste misdaad uit de geschiedenis.

En door zulke details is juist dit boek me te veel een exercitie om filosofische ideeën te verpakken als verhaal, met menselijke trekjes. Waarvan ik me nog kan voorstellen ook dat het boek aan zaken roert waar in de jaren vijftig maar moeilijk over gediscussieerd kon worden — want hoelang duurde het in Nederland niet voor er met enige afstand naar de Oorlog gekeken werd, en de al te simpele goed-fout tegenstellingen daarbij werden losgelaten?

Ik zoek alleen iets anders in mijn lezen. En waar ik de verteller in L’Étranger wel geloofde, en Camus duidelijk aan de goede kant bleef, was La chute me juist te gekunsteld.

Albert Camus, De val
119 pagina’s
De Bezig Bij, 1993, oorspronkelijk 1985
vertaling door Dolf Verspoor van La chute, 1956

Vreemdeling ~ Albert Camus

Adriaan Morriën’s vertaling van L’Étranger is al heel lang in mijn bezit. De uitgave ruikt inmiddels zelfs naar oud boek — andere geurtjes die het had kunnen absorberen uit mijn huishoudens zijn blijkbaar ongemerkt voorbij gegaan.

Ik kocht De vreemdeling nieuw in een tijd dat ik alleen boeken kocht die zich hadden bewezen aan mij. Meer budget was er niet. Maar dat ik een bibliotheek hoorde te hebben, met ‘echte’ boeken, was desalniettemin een gegeven.

Dus is vrijwel zeker dat ik deze klassieker minstens tweemaal eerder las. En voor een zo bekend boek, met een zo beperkt plot, viel bij herlezing tegen wat er van eerdere keren was blijven hangen.

Dat de moeder van de hoofdpersoon was gestorven, wist ik. Maar deze kennis telt niet, omdat de beginregel van L’Étranger in een heel bekende openingspassage staat; ook voor mensen die het boek nooit lazen.

Vandaag is moeder gestorven. Of misschien gisteren, ik weet het niet.

Verder had ik onthouden dat de hoofdpersoon ging zwemmen, dat het boek van een broeierige warmte doordesemd was, en dat het belangrijkste personage een Arabier doodt. Ik meende met een mes. Het bleek met een revolver te zijn; het mes was van de Arabier. Daarop volgde er straf.

Dus, hoewel L’Étranger een relatief kort boek is, waren hele passages totaal uit mijn herinnering verdwenen. Zo neemt de rechtszaak tegen de hoofdpersoon, Meursault, en diens gevangenisstraf vrijwel de hele tweede helft in van het boek in beslag. Daar stond me niets meer van bij. Hoogstens kan ik hopen dat het boek onbewust toch invloed heeft gehad.

Camus’ afstandelijke beschrijving van de hele rechtsgang kwam me in sfeer namelijk wel bekend voor. Hij beschrijft onder meer een verdachte die alles over zich heen laat komen, en een advocaat die heel ingenomen is met de retorische ronk in zijn betoog, daarvoor ook gefeliciteerd wordt, terwijl zijn verdediging nergens op slaat. Er is de vooringenomen aanklager. Er is de partijdige rechter, die ook al heel zeker weet hoe een mens zich hoort te gedragen.

Meursault rouwde niet zoals anderen om de dood van zijn moeder, van wie hij al jaren vervreemd was, en alleen dat al maakt hem tot onmens, en weegt zwaar mee in de rechtsgang.

Ik ben relatief kort rechtbankverslaggever geweest, maar toch lang genoeg om met regelmaat precies dezelfde vreemde mechanismen te hebben zien spelen in zaken. Om waar te nemen hoe iedereen aanwezig volgens starre bekende schema’s dacht. Wat vervolgens twijfel opriep over de juistheid van wat er voor mijn ogen plaatsvond.

Wat me voordien, toen, als jongen, precies in deze roman aantrok, lukt me niet meer om te achterhalen. De roman is in verhaal veel simpeler dan ik toen indrukwekkend vond. Misschien kocht ik het boek wel alleen omdat het volgens iedereen een klassieker was, en het daarom in mijn bezit hoorde te zijn.

Maar ondanks dat ik de inhoud grotendeels vergeten was, lukte het me niet meer de roman onbevangen te lezen. Daarvoor is er te veel kennis over Albert Camus bijgekomen, daartoe weet ik te veel over zijn nadruk telkens op hoe absurd het leven is. Zulke bagage maakt het vervolgens vrijwel onmogelijk nog vrij te manoeuvreren.

Dus bleef er afstand bij deze herlezing. Zag ik heel goed hoe Camus nauwelijks reliëf geeft aan Meursault, door hem niets te laten doen waar hij actief had kunnen handelen. Op wat reacties na dan, waaronder die ene fatale. De schrijver benadrukt ook vooral wat anderen over de hoofdpersoon denken, waardoor dus vooral aandacht uitgaat naar wat hij niet is.

Alleen de kracht van die aanpak al moet andere schrijvers hebben opgewonden toen dit boek pas verscheen.

Albert Camus, De vreemdeling
147 pagina’s
De Bezige Bij 1983, oorspronkelijk 1949
vertaling door Adriaan Morriën van L’Étranger, 1942