Mijn Friesland ~ Rimmer Mulder

► door: A.IJ. van den Berg

Zoals vaker met Friese zaken, broeit bij dit boek onderhuids van alles mee. Dit begint al met de titel, waarin de provincie “Friesland” wordt genoemd. Merkwaardig genoeg is zoiets al een statement. Het provinciaal bestuur wil namelijk hebben dat iedereen de officiële naam “Fryslân” gebruikt voor het gebied. Al lijkt het mij dat een regio die toch al perifeer is, door die dwang alleen maar verder op een afstand komt te staan.

En dan is er de persoon van de auteur nog. Dezelfde uitgever bracht bijvoorbeeld twee vergelijkbare boeken van Geert van Istendael uit — Mijn Duitsland en Mijn Nederland. Maar daarin schrijft een geïnformeerd iemand van buitenaf wat opvalt aan een ander land. Terwijl voor Mijn Friesland juist een inboorling werd uitgekozen, en dan eentje met een vooraanstaande positie in het gebied daarbij.

Rimmer Mulder is al decennia éen van de hoofdredacteuren van de Leeuwarder Courant, in Friesland verreweg het meest gelezen dagblad. Hem wordt hierom alleen al een enorme invloed toegedicht, door sommigen. Zijn de media de vierde macht niet?

Nu kan ik de Leeuwarder Courant niet zo goed meer lezen. Er staat te zelden iets in dat mij verrast. Al geef ik toe dat het volschrijven van een regionaal dagblad me een hondse taak lijkt. In een mediawereld waarin steeds meer op precies omschreven doelgroepen wordt gemikt, is het leefgebied van een publiek alleen zelden een inhoudelijk criterium. Toch moet een regionale krant zich wel op mensen richten die hoogstens de eerste cijfers van hun postcode gemeen hebben.

De Leeuwarder Courant is voor mij daarom een krant die altijd voorzichtig zal opereren; noodzakelijkerwijs; om iedereen toch maar zo goed mogelijk te vriend te houden. Een uitgave waaraan vooral opvalt hoe weinig uitgesproken die is. Tegelijk zijn er nogal wat groeperingen en individuen in de provincie die blijven vinden dat zij te weinig aandacht krijgen voor hun afgeperkte belangetjes. Ook een voorzichtige koers ontmoet kritiek, als iedereen beter weet hoe de vaargeul moet lopen.

Een grote vraag was daarom voor mij vooraf, durft Rimmer Mulder het aan om zich voor de verandering eens duidelijk uit te spreken in dit boek? Daarnaast speelde mee of het hem zou lukken iets over Friesland te schrijven dat ik nog niet wist.

Bij mijn beoordeling woog bovendien mee dat ik Mulder’s werk onwillekeurig toch moest vergelijken met de boeken van Geert van Istendael. En die Belgische auteur is niet alleen een groter stilist; hij permitteert het zich ook om te schilderen met een rijker palet aan persoonlijke opinies. In Mulder’s Mijn Friesland komt dat Friesland daarom wel naar voren, maar blijft het “mijn” nogal onderbelicht.

Dit is zeker een onderhoudend boekje, maar het blijft aan de journalistieke kant. Als Mulder hiervoor alleen onderwerpen gebruikt heeft die hij de laatste tien jaren al eens aanstipte in zijn hoofdredactionele commentaren, zou mij dat niet verbazen. Er mist mij te veel aan eigenheid, en ook aan diepte.

Mijn Friesland is, evenals het vergelijkbare Mijn Duitsland, of Mijn Nederland, opgezet om via een alfabetische lijst met trefwoorden toch een brede verscheidenheid aan onderwerpen te kunnen behandelen, zonder dat daarbij een rode draad noodzakelijk is. Opvalt dat Van Istendael het in zijn boek over Nederland onbekommerd heeft over Friese zaken als de Beerenburg van de weduwe Joustra, of de mummies in het kerkje van Wiuwert. Mulder vermijdt deze onderwerpen. Maar hij kiest dan weer wat andere willekeurige Friese cliché’s, zoals het polstokverspringen, het schuitjezeilen, en de eeuwige strijd rond het eierzoeken.

Ik geef toe dat hij af en toe iets schreef dat nieuw voor me was. Mulder bracht een verhelderend artikel over de positie van de stichting Je Maintiendrai in de Nederlandse uitgeversmarkt. Maar dat onderwerp is aanmerkelijk groter dan Friesland alleen. Daar tegenover staat dat ik niet goed begrijp waarom bijvoorbeeld TV-kok Reitse Spanninga een eigen lemma waard was.

En zo gaat er wel vaker belangstelling uit naar namen of ontwikkelingen die over tien of twintig jaar niemand meer iets zal zeggen. Is de schrijver me toch te weinig losgekomen van de actualiteit die in zijn dagelijkse werk zo’n grote rol zal spelen.

Door een soms opvallend gebrek aan een meer historische duiding van ontwikkelingen zal Mijn Friesland snel verouderen, denk ik. Iets minder vluchtig dan een krant is het, die morgen alweer oud papier wordt. Maar toch ook niet zo heel veel minder oppervlakkig. Er blijft na lezing weinig hangen.

Neem ik dan helemaal niets mee uit Mulder’s voorzichtige opinies? Nee, hij doet toch een opvallende uitspraak over de positie van de Friese taal. Die taal verklaart hij namelijk dood in dit boek, al citeert hij daarbij wel heel laf iemand anders om dit als oordeel uit te kunnen spreken — en wat een naar journalistentrucje is dat toch. De Friese taal is dood, omdat er in het geschreven Fries geen nieuwe woorden bijkwamen in een bepaald jaar. Nu verbaast dit oordeel mij inhoudelijk niet, maar wel dat Rimmer Mulder ineens met deze opmerking komt. Als hoofdredacteur van de meest gelezen uitgave in Friesland heeft hij namelijk een bijzondere positie in het stimuleren of het tegenhouden van het schriftelijk gebruik van het Fries. Maar zoals hierboven al gemeld, daarbij kan hij het nimmer goed doen, voor velen.

Rimmer Mulder, Mijn Friesland
272 pagina’s
Uitgeverij Atlas, 2007
isbn 978 90 450 0076 3

[x]opgenomen in het dossier: ,