Lichte angst ~ Gerrit Jan Zwier

► door: A.IJ. van den Berg

De bundel Een lichte angst bevat boekbesprekingen. En doorgaans is het vrijwel onmogelijk om iets nuttigs te schrijven over een verzameling recensies. Op deze keer na. Gerrit Jan Zwier verzamelde er namelijk kritieken in die hij had geschreven over reisboeken; en dat is een genre boeken dat ik amper lees.

Leverden de recensies met de inleiding samen ook nog een studie naar het reisboek in al zijn verschijningsvormen op.

Bovendien behandelde hij alleen werk van Nederlandse auteurs.

Dus kende ik van slechts enkele van de gerecenseerde boeken. Die van Ethel Portnoy, vanzelfsprekend. En Vuijsje’s Pelgrim zonder God. Slauerhoff’s krantenstukken.

Waarbij niet gezegd zei dat alle auteurs me onbekend waren. En bij de werken van sommige schrijvers was ik zelfs zeer benieuwd hoe objectief Zwier over hen was. Eerder waren die dan door hem geparodieerd in de roman Kampvuren in de dessa.

Over éen van Boudewijn Büch’s zo merkwaardige eilandboeken meldt hij in deze bundel:

Imago: een leesfanaat, die toch jongensachtig en ontwapenend is. In het voorwoord wordt er, ter meerdere eer en glorie van de auteur, weer vrolijk op los gezwetst. [35]

Van Dis wordt als volgt geïntroduceerd:

Het proza van Adriaan van Dis doet vaak enigszins geaffecteerd en behaagziek aan. Hij heeft het over ‘pronte borstjes’, over zwepen die ‘lederen arabesken in de lucht slaan’ en vooral over ‘morsige’ dit en ‘morsige’ dat. [49]

En over Berlijnse notities van Nooteboom merkt Zwier teleurgesteld op:

Uiteraard verloochent de schrijver zijn opmerkingsgave en stilistische kwaliteiten ook in deze bundeling van krante- en weekbladstukken niet. Maar als ik eerlijk ben, dan zie ik Nooteboom het liefst in een mysterieuze uithoek van de wereld, waar hij ons probeert uit te leggen waarom hij ook daar niet zou willen wonen. [118]

Zwier schreef de meeste van de opgenomen recensies voor de Leeuwarder Courant. Dat is een regionale krant, met een daardoor breed gemêleerd publiek. Dit gevoegd bij het betrekkelijk kleine aantal woorden dat hem ter beschikking stond, zo’n 800 per keer, maakt het technisch nog moeilijk om recensies te schrijven die iedereen zouden kunnen aanspreken.

Maar hij slaagde daar toch wonderwel in. Vooral zijn gewoonte om met een stevige slotalinea te besluiten vond ik heel prettig.

Recensies van boeken moeten in de eerste plaats éen ding doen, vind ik. Mij moet na lezing duidelijk zijn wat zo’n uitgave me te bieden zou hebben. En Gerrit Jan Zwier slaagde er bovengemiddeld vaak in mij nieuwsgierig te maken naar een boek, dat ik anders nooit zelfs maar zou hebben ingekeken.

Lukte hem dat zelfs, door slim te citeren, bij een auteur die ik toch ooit als bijna onleesbaar had afgeschreven, als Alfred Kossmann:

Schrijvers en toeristen bevinden zich beiden in de marge van het bonte leven, zij kijken vanaf de zijlijn toe. In een sombere bui omschrijft Kossmann het schrijversleven als een ‘onverantwoordelijk bestaan met veel te veel tijd voor egocentrische overpeinzingen, onlustgevoelens, drinkgelagen, een bestaan dat zijn zin enkel kan ontlenen aan zichzelf… een clownsbestaan, voor mijzelf en voor de wereld die er op z’n allerbest zo nu en dan een uurtje vermaak aan dankt’. [99]

Gerrit Jan Zwier, Een lichte angst
Beschouwingen over reizen en reisboeken

270 pagina’s
De Prom Bibliofiel, 1995

[x]