Dagboek van een provinciaal ~ Gerrit Jan Zwier

► door: A.IJ. van den Berg

Van alle nog publicerende Nederlandse schrijvers moet Gerrit Jan Zwier [1947] wel het langst in mijn leven aanwezig zijn. De reden daartoe is simpel. Hij had een column in de krant die mijn ouders hadden, of schreef daar stukken voor. En voor er volwassen boeken in mijn leven kwamen, las ik al kranten.

Ook leerde mij een website met plaatjes van kaften — mijn geheugen is sterk visueel, titels worden vergeten — dat ik in de jaren tachtig meerdere boeken van hem heb gelezen.

Vervolgens waren er blijkbaar geen redenen meer om Zwier te lezen. Net zo min als er redenen zijn om hem niet te lezen. Of het moet zijn dat hij me te vaak over noordelijke streken schreef, en ik de teneur van zulke verhalen wel dacht te kennen.

De vernieuwde kennismaking vorig jaar zette niet meteen aan tot meer. Hij had zichzelf in dat boek te veel uit zijn reisreportages weggeschreven. En hoewel zo’n aanpak best kan — mijn held John McPhee doet niet anders — miste er blijkbaar toch iets daardoor.

Daarom wilde toch dit Dagboek van een provinciaal nog eens proberen. Het leek me niet dat hij zichzelf uit een dagboek kon schrijven.

En toch gebeurde dat ergens wel. Maar, op een goede manier.

Dagboek van een provinciaal is Zwier’s weerslag van vijf jaar om zich heen kijken. Heel prettig daaraan vond ik dat hij enerzijds vele boeken leest, en anderzijds juist ook reizen maakt. Hij handelt. Dus staan er opinies genoeg in het boek, maar ontbreekt het daarbij opvallend aan navelstaarderij.

Terwijl de jaren 1991-1995 toch wel aanleiding tot langdurige introspectie hadden kunnen geven. Zijn vader overleed, zijn vrouw werd ziek, zijn dochter werd vrouw na een tijd te hebben gepuberd.

Nu las Zwier in die tijd ook de Geheime dagboeken van Hans Warren. Dit gebeurde met toenemende walging, omdat ze alleen over die zo weinig boeiende man gaan, en volstrekt geen humor bevatten. Een voorbeeld van hoe het niet moest met zijn eigen dagboek was dus voorhanden.

Dit boek bevat ook telkens langere en uitgewerkte stukken — geen dagelijkse reeksjes aantekeningen. En die stukken zijn soms prettig anekdotisch. Zo beschrijft Zwier op een halve pagina een avond in 1982, vijfhonderd jaar nadat Jan van Schaffelaar in Barneveld van de toren was gesprongen. Dat jubileum werd gevierd in een zaal vol met hedendaagse Jannen van Schaffelaar, die trots waren zo’n beroemde naamgenoot te hebben.

Prins begon zijn voordracht met een mededeling die insloeg als een bom: de ware naam van Jan van Schaffelaar luidde Jan van Domselaar. Vanwege een erfeniskwestie had deze Domselaar de familienaam van zijn vrouw overgenomen. In de zaal brak een groot tumult uit.

‘Leugens!’, riep een Jan van Schaffelaar. [216]

Ook zijn in het boek delen opgenomen uit stukken die hij elders publiceerde, of voorlas.

Want, in het tijdsbestek van dit dagboek begint Zwier onder meer een polemiek tegen de criticus Tom van Deel. [Leeft die eigenlijk nog?] Deze besprak boeken van vrienden in de krant. Wat nog daar aan toe is. Maar wat Zwier aan Van Deel verwijt, is dat deze eerst uitdrukkelijk de vriendschap zocht met geliefde schrijvers, om hen daarbij zijn diensten aan te bieden, en daarna nog eens hun boeken ging bespreken.

Van de weeromstuit zweeg het wereldje Zwier’s nieuwe roman, Kampvuren in de dessa, geheel dood. En toen er dan na maanden eens een recensie kwam, had Janet Luis, de bespreekster van dienst, het over een verhalenbundel. Die de moeite niet waard was, zoals zij dus zonder te lezen wist.

Op het kaft van de roman staat alleen wel een prijzende aanbeveling van dezelfde Luis over een eerder boek van Zwier.

Wat dat betreft is het jammer dat Zwier dit boek het Dagboek van een provinciaal heeft genoemd; omdat telkens vooral het zo provinciale gedrag bij anderen opvalt. Tegelijk, ik begrijp ook dat Zwier juist door hen met dat etiket werd weggezet.

Maar, de ideeën van Gerrit Jan Zwier over literatuur in dit dagboek bevielen me zeer. Wat in de eerste plaats kwam omdat die vaak de mijne gelijken.

Zo verwijt hij Jeroen Brouwers terecht dat het merkwaardig is om én Harry Mulisch én Willem Frederik Hermans als literaire helden te hebben. De werkwijze van de éen sluit die van de ander nu eenmaal uit.

Wel viel me op dat er begin jaren negentig blijkbaar nog veel praat was over ‘het Revisor-proza’ van enkelen. Die enkelen hebben zichzelf sindsdien toch aardig uit de markt geprijsd, doordat ze zo weinig publiceren, lijkt me.

Zwier is antropoloog, of werkte in elk geval een tijd in die richting, en zijn werk heeft op de beste momenten vaak iets prettigs afstandelijks; wat daardoor dan nieuwe inzichten mogelijk maakt. Dit dagboek maakte door zijn toon en aanpak heel erg nieuwsgierig naar meer.

wordt vervolgd

Gerrit Jan Zwier, Dagboek van een provinciaal
278 pagina’s
Atlas, 1999

[x]

nauw gerelateerd op boeklog:


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden

4 commentaren

MI  op 1 juli 2010 @ 01:03:01

Ik ken de kritiek niet van GJ Z op JB, maar je noemt het als een voorbeeld van een idee dat jij ook hebt – dat je niet tegelijk WFH en HM als literaire helden kunt hebben. Mijn vraag: waarom niet? Je kunt dingen toch op verschillende manieren lezen en waarderen, dat moeten dan geen hierarchische niveaus waarbij de een de ander weerlegt, maar bv naastgelegen interesses …

WFH bevredigt de ene interesse, HM de andere.

Concreet: HM boeit me om het “poetische” (bij gebrek aan een beter woord) van zijn obsessies, zoals maskers, identiteiten, omkeringen, paradoxen, spiegels – de manier waarop hij verder dingen met elkaar verbindt is rationeel vergezocht, maar puur creatief gesproken interessant hoe a met b verbonden wordt … dwarsverbanden die openingen bieden die verder gaan dan puur logische verbanden, maar te noemen: poetische verbanden.

Dan, WFH. In dit zwart-wit verhaal zou hij dan de meer nuchtere, rationele figuur zijn. De verbanden die hij legt, zijn in dat opzicht realistischer, ontsluieren dmv fictie/romans stukjes werkelijkheid en verruimen zo mijn blik op de reeele wereld – ook zijn verhalen boeien me, niet om wat erin gebeurt (waarheid is vreemder dan verdichtsel, as they say), wel om hert naakte blootleggen van de psychologie, de veelheid aan motieven en motiefjes die iemand chaotisch van a naar b brengt zonder benul van de route door een landschap van moedwil en misverstand … zijn aantrekkingskracht ligt voor mij dus primair in het psychologisch/sociale-aspect (hij toont de (naakte) mens).

Het poetische creatieve (botte termen, maar alla) wat ik bij HM vindt, raakt aan een kant van mij, het rationeel analytische van WFH aan een andere kant. Ook de min of meer tegenstrijdige wereldbeelden die daaruit voortvloeien zijn naar mijn idee best tegelijk genietbaar. Misschien dat ze onderling niet met elkaar in overeenstemming zijn te brengen, maar dat doet geen afbreuk aan de bevrediging die ieder voor zich kan leveren.

Iemand die bv van rood en groen houdt (complementaire kleuren, meen ik) kan best van allebei houden zonder dat die kleuren met elkaar te rijmen zijn, omdat het rood hem op de ene manier aanspreekt en het groen op de andere. WFH lees ik met een rationele pet, HM met een poetische, weer andere schrijvers met weer andere petten. Misschien dat dit niet raakte aan het bezwaar van GJZ, maar wat mij betreft zijn ze zeker tegelijk waardeerbaar.

boeklog.info  op 1 juli 2010 @ 09:57:39

Het is wat anders om passief van schrijvers te genieten dan om vele stappen verder te gaan, en hun werkwijze te adopteren als literair voorbeeld.

Laat me Zwier’s belangrijkste argument dan maar helemaal citeren:

Het vliegenboek van Jeroen Brouwers gelezen. Eindelijk begrijp ik wat er mis is met zijn schrijverschap: hij bewondert zowel Willem Frederik Hermans als Harry Mulisch. Maar in één paleis kunnen niet twee koningen wonen. Het wereldbeeld van beide schrijvers staat op gespannen voet met elkaar. Hermans is een rationalist, positivist, behaviourist, een ontmaskeraar. Mulisch is een mysticus, een alchemist, een obscurantist (zou Hermans zeggen), een versluieraar. Hermans is zowel een goed polemist als een interessant romancier. Mulisch is alleen romanschrijver. Brouwers schrijft polemieken op de manier van Hermans, en dat gaat hem goed af. Als romancier wil hij Mulisch, wat constructie, ‘lagen’ en spiegeleffecten betreft, nog overtreffen. Helaas, juist die romans worden steeds ongenietbaarder. […] [107]

boeklog.info  op 1 juli 2010 @ 10:10:05

Overigens heb ik op boeklog meermaals aangegeven de romans van Brouwers maar slecht te kunnen lezen. Mulisch is al evenmin bijzonder geliefd. Misschien dat ik overdreven blij reageer op iemand die precies dezelfde ideeën daarover heeft. Maar, soit.

MI  op 1 juli 2010 @ 13:30:44

Ach, overdreven blij – medestanders bejahen vs tegenstanders beneehen, nix mis mee. Mijn reactie was dan misschien weer overdreven zuur met: why not. Ook het belangrijkste argument van Zwiers blijft bij mij een why not? oproepen. Zolang iemand zich in polemieken aan feiten houdt, controleerbare gegevens, dan zijn dat puike polemieken. Waarom romans hetzelfde (rationele) wereldbeeld op de achtergrond moeten hebben, tjah, heeft de geschiedenis niet aangetoond dat elke roman een constructie is; en zolang die constructie (cq de schrijver) niet beweert de ware wereld te vangen of een ware wereld neer te zetten, maar een wereld die geldt binnen de wetten van de roman, kan dat best teruggaan op een mythische onderbouw vol duistere, vage verbanden (een andere kant van dezelfde schrijver) – in mijn poezie bouw ik spiegelpaleizen, in mijn filosofie tracht ik te werken met het feitelijke, het exacte. Ik probeer allround te bloeien …