Angry Island ~ A.A. Gill

► door: A.IJ. van den Berg

Een Zuid-Afrikaanse taxichauffeur vroeg A.A. Gill ooit onderweg of wat zij zagen op Engeland leek. En dit was niet zo. Deze vraag dwong Gill alleen wel eens te formuleren wat dan typisch voor Engeland was, en zijn bewoners.

De uitkomst van die gedachten is opgenomen in deze bundel, The Angry Island. Dat leverde een verzameling essays op over de meest basale onderwerpen. Hoe ze eruit zien. Hoe ze praten. Wat ze drinken. Hoe ze in de rij staan.

En al die stukken zijn om twee redenen interessant. A.A. Gill is een persoonlijkheid, en houdt er dus enige meningen op na. En hij verpakt zijn observaties in vaak briljant geformuleerde zinnen. Daardoor lijkt hij een humoristisch auteur.

Eén van de beste stukken uit deze bundel gaat ook over humor. Want, die Engelsen zullen de eersten zijn om toe te geven dat er veel niet deugt aan hun land. Maar twee dingen hebben ze wel. Een geschiedenis. En humor.

Dus gaat A.A. Gill op zoek naar humor, om daarbij vooral treurigheid aan te treffen.

Comedy changes with age, but instead of the comedy growing ever more complicated and sophisticated as we grow older, it seems to peak in late adolescence and starts tailing off in middle age, until it’s barely Germanic when you retire. So there’s a comic heyday of about twenty years, say from fifteen to thirty-five, when the largest slice of professional laughter is aimed at you if you’re a man. Look at the audiences for comic shows on television, in theatres, clubs and magazines – almost all young men. And it’s young men who want to stand up and tell jokes in rooms above pubs. A sense of humour isn’t just a national cultural affinity, it’s a large part of the behaviour and motivation of young English blokes. It’s having a laugh. [105]

Grappen zijn als popmuziek, tekent Gill dan aan. Op een zekere dag valt het je op dat niemand meer iets zingt met jou in gedachten. Maar een mens moet verder, tot er op zekere dag weinig anders meer overblijft dan te lachen om elk bewijs dat de mensheid idioot is geworden. Zoals over grammaticale fouten in overheidsmededelingen. Of om televisiehoofdjes die fouten maken in de uitspraak van moeilijke woorden.

En het is niet of Gill hiermee het recept heeft weggegeven van hoe hij schrijft. Toch biedt zo’n opmerking wel degelijk houvast. Wat telkens in zijn stukken opvalt, is Gill’s grote verbazing. De vaststelling gaat bij hem vooraf aan de formulering; terwijl de woordkeuze de observatie dan weer memorabel maakt.

Tegelijk blijf ik hem een vreemde schrijver vinden, omdat zijn stukken soms als los zand aan elkaar hangen.

A.A. Gill, The Angry Island
Hunting the English

237 pagina’s
Phoenix 2006, oorspronkelijk 2005

[x]opgenomen in het dossier: