‘Ik wantrouw iedereen boven de 1.67’ ~ Maarten Asscher (sam.)

De dichter en uitgever Theo Sontrop werd enkele jaren terug 75 jaar. Ter gelegenheid daarvan verscheen dit vriendenboek.

Het eerste verhaal hieruit bleek ik al te kennen. Dat is onverkort afgedrukt in Tegen het idealisme, en bestaat uit het verslag dat Martin van Amerongen schreef over de oneindig verre reis naar Vlieland, waar Sontrop onbegrijpelijk genoeg was gaan wonen na zijn pensionering. Paul Fentrop en Pierre Vinken reisden toen mee. Evenals Theo van Gogh.

Dat Amsterdammers het wonen op Vlieland als een verbanning zien, komt nog een paar keer terug als thema in dit gelegenheidsbundeltje. Net als Sontrop’s grote verdiensten voor het fonds van de Arbeidspers, zijn belezenheid, of zijn steun om anderen het uitgeversvak binnen te loodsen.

En daarmee werd dit inderdaad vooral een vriendenboek, met weinig stukken die onafhankelijk van de 75e verjaardag elders ook hadden kunnen zijn afgedrukt. Op dat ene reisverhaal na dus, dat ik al kende.

‘Ik wantrouw iedereen boven de 1.67’
94 pagina’s
Athenaeum boekhandel, 2006

Aan mijn voormalige vaderland ~ Michaël Zeeman

Toen Michael Zeeman [1958 – 2009] onverwacht jong overleed, merkte ik elders op hem beter uit verhalen te kennen, dan om andere redenen. En dat is raar. Alleen wist ik al van zijn bestaan ruim voor hij ineens als essayist in de kranten stond, en een boekenprogramma op televisie kreeg.

Dus wordt een vraag: als hij een betere schrijver was geweest dan ik te zien kreeg, had ik dan anders over hem gedacht?

Zeeman schreef vele jaren stukken over cultuur in een krant waarop ik lang geabonneerd was, de Volkskrant. En het heugt me niet toen ooit een stuk van hem uit te hebben kunnen lezen; laat staan iets te hebben uitgeknipt en bewaard. Terwijl ik toch geïnteresseerd ben cultuur. In sommige schrijvers waarover hij schreef zelfs.

En dan hebben kranten nog het voordeel dat je onbevangen aan een stuk kunt beginnen; ergens middenin; zonder op de naam van de auteur te letten. Onbevooroordeelder lezen bestaat er niet.

Enfin. Op zijn minst hoorde ik dan toch eens proeven van het beste dat Zeeman ooit had geschreven, volgens een gezelschap heren. Het beeld dat ik van de auteur had, week te veel af van wat er over Michaël Zeeman gezegd en geschreven werd.

Maar, hoewel ik geruime tijd met deze essaybundel heb omgepakt, blijft er twijfel.

Zeeman zou erudiet zijn. Maar de voornaamste eruditie die ik ontdekte was dat hij weleens een duur klinkend bewijsje uit het ongerijmde plukte; aldus verbanden suggererend die alleen hij zag. En dat is eerder imponeergedrag dan wat ik onder wijsheid versta.

Eruditie is zo veel meer dan achteloos wat kennis tentoonspreiden van boeken die iedereen geacht wordt te lezen gelezen, of over kunst die je gezien moet hebben. Kennis over cultuur alleen is bovendien wel een heel smalle basis aan weten.

Zeeman zou een goede stijl hebben. Maar veel van de stukken in deze bundel ademen allereerst de haast van de krantenpublicatie. Er staat wel zo ongeveer wat er hoorde te staan, maar te veel van Zeeman’s zinnen zijn niet helder, door lelijke tangconstructies; en de stukken zijn veel dorder dan hoefde. Hij was me regelmatig ook niet precies genoeg.

Te vaak is zijn enthousiasme het enige dat Zeeman redde.

Was het dan helemaal een straf om Aan mijn voormalige vaderland te lezen? Nee, maar dat kwam slechts omdat er stukken in opgenomen waren die ik daar niet in verwachtte. Autobiografisch gekleurde schetsen, waarin Zeeman weliswaar niet over zichzelf schreef, maar telkens wel over hoe hij in de wereld stond.

Dan is er een ‘Parijs dagboek’, waarin hij iets schrijft over de verwantschap met de veellezers; de mensen die zo vaak boeken bij hem kochten, in de tijd toen hij nog cultuurpaus moest worden.

Nog altijd gluur ik, als ik in een boekhandel ben, naar de uitverkoren boektitels van mensen die een stapeltje boeken kopen. Veelkopers en veellezers zijn boeiende mensen.

Dat soort klanten, daar had je er enkele tientallen van. […]

Ik herinner ze mij nog allemaal. Soms denk ik aan ze en vraag me af hoe het met ze is.

Ze moeten eenzaam zijn. [428]

Of dan is er het stuk ‘Passen en meten; Over de vormende potentie van literatuur’ dat me een Unvollendete lijkt. Daarin schrijft Zeeman onder meer over hoe hij een gemengd klasje studenten probeerde te leren lezen; en om daarbij niet meteen te oordelen. Over niet alles is een eenduidig oordeel mogelijk.

Ik vond dat geweldig, al stond ik ervan te kijken hoe weinig leesvaardigheid en literair vermogen al deze types in vier jaar academische bestudering van een letterenvak hebben weten te ontwikkelen. Ik vrees dat het het resultaat is van een studie die scholieren en studenten vooral stimuleert boeken te lezen waarin ze elkaar herkennen, pupillen met andere woorden aanmoedigt zich te blijven wentelen in hun eigen narigheid. De literatuur was hier een blikopener – en wat steeg er een onheilspellende geur op uit al deze blikjes. [500]

En goed, dan is de zelffelicitatie in bovenstaand citaat me misschien net wat te triomfantelijk. Maar het waren wel stukken als deze die me iets zeiden; die mij vertelden waarom dezelfde man, die me te veel een poseur leek, door anderen zo werd hooggeacht.

Maar dat krantenwerk van hem — hoe indrukwekkend verpakt ook, in een uitgave als deze — daar zit veel valse lucht in.

Dus wordt het eindoordeel op zijn best: misschien had het nog wat kunnen worden, als Zeeman eens de rust had genomen om iets af te maken.

Michaël Zeeman, Aan mijn voormalige vaderland
de beste essays en kritieken

Samengesteld door Maarten Asscher,
Maarten Doorman, en Willem Otterspeer
Met een biografische schets door Willem Otterspeer
720 pagina’s
De Bezige Bij, 2010

Appels en peren ~ Maarten Asscher

De vergelijking is een beladen stijlmiddel, zo schreef Maarten Asscher. Maar mits met zorg gehanteerd: ‘een ijzersterk inhoudelijk denkgereedschap, een instrument tot analyse, debat en beter begrip.’

Vervolgens bevat de bundel Appels en peren teksten waarin weleens schijnbaar onvergelijkbare grootheden vergeleken worden. Waarmee de auteur ook fraai het onmogelijke probleem heeft opgelost dat verzamelingen van essays zo zelden éen gemeenschappelijke eigenschap hebben — op het karakter na dan van de maker.

Punt is wel dat Asscher mij met het strijdbare titelstuk ‘Appels en peren’ meteen al dwong om een positie in te nemen. Terwijl ik niet per se voor of tegen de vergelijking ben als stijlmiddel.

Wetenschapsfilosofisch geldt alleen, sinds Popper, dat het niets zegt als je éen bewijs vindt dat je gelijk aantoont — al is de metafoor of vergelijking nog zo fraai. Zelfs al vind je er tien, of honderdduizend. Je theorie deugt namelijk pas als het niet gelukt is om iets te vinden dat je stelling ondermijnt.

Waarbij er aantoonbaar wel gezocht moet zijn.

Boeklog bevat ook verschillende kritische tekstjes over uitgaven waarvan de auteurs de vergelijking stelselmatig net niet helemaal goed hebben ingezet.

Recent las ik bijvoorbeeld Jaap Cohen’s What’s New?, waarvoor de auteur in de krant een actueel nieuwsfeit had vergeleken met een historische gebeurtenis. Daarbij viel vooral op dat wat dagbladen zien als een brandende actualiteit jaren later soms nogal onnozel overkomt. Dus bij deze vergelijking tussen verse appels en oude peren bleek dat de jongste helft van het fruit ondertussen vaak al was weggerot.

Ietwat pretentieuzer nog was een verzameling columns, uit dezelfde krant, waarbij de auteur telkens een exquise bonbon uit de filosofische snoeptrommel had gezocht bij een actueel feit uit het nieuws. Waarbij me opviel dat de auteur met regelmaat hele batterijen aan kanonnen in stelling bracht om op éen enkele mug te gaan schieten.

Geëngageerde krantencolumnisten hebben dan ook de wekelijkse kanselpreek overgenomen van vroeger de dominee.

De kernwoorden uit Maarten Asscher’s definitie van een nuttige vergelijking lijken me daarmee ‘met zorg’. Waaraan ik dan toe zou willen voegen: over het heden hebben we hoogstens wat oppervlakkige kennis, en over het verleden allereerst toch verhaaltjes; waarmee nogal vaak een logica op ontwikkelingen geprojecteerd wordt die er waarschijnlijk helemaal nooit was.

En toen zaten de niet heel gewaagde vergelijkingen in Appels en peren me niet in de weg.

Asscher verzamelde in deze bundel al eens eerder gepubliceerde stukken over vooral literatuur, met nog een enkel uitstapje naar randverschijnselen rond de beeldende kunst, wat terloopse autobiografie, en zelfs éen essay over rechtvaardigheid.

Dat essay, over het morele kompas van R.P. Cleveringa, zette mij nog het meest tot denken aan. Cleveringa is nu vooral nog bekend om een openbaar college uit november 1940, waarin hij fel protesteerde tegen het ontslag van de Joodse hoogleraren aan de universiteiten. Maar ook na de oorlog heeft hij nog eens op onmiskenbare wijze geprotesteerd, wat alleen bijna niemand weet. Cleveringa moest toen studenten beoordelen die tijdens de bezetting de loyaliteitsverklaring hadden ondertekend; en daardoor van de Nederlandse regering naderhand niet meer verder mochten studeren.

Jan Pen heeft het werk van zo’n zuiveringscommissie beschreven in zijn memoires — hij had ook zo’n verklaring getekend; mede om de onderduikers bij hem in huis niet in gevaar te brengen.

Tegelijk benoemde de toenmalige regering wel iemand in de Hoge Raad die daar eerder onder het Duitse bewind ook al in was benoemd, en dat ging Cleveringa te ver. Dus hield hij op met zijn werk om studenten te zuiveren.

Mij trof deze tekst, omdat ik net probeerde te beschrijven waar het mij in boeken om gaat. Waarbij mijn conclusie werd dat ik het benul van auteurs nogal meeweeg.

Niet alleen weeg ik schrijvers zo, datzelfde geldt overigens voor bijvoorbeeld nieuwsmedia en voor politici.

Alleen, waar baseer ik dat oordeel dan weer op?

En een essay over zoiets principieels is dan net even wat interessanter dan wat faits divers over verschillende schrijvers of boeken; hoe prettig opgeschreven ook.

Ik heb me met deze essaybundel overigens niet verveeld. En dat is geen aanbeveling die ooit de blurb van een boekenkaft zal halen, maar die hier toevallig telt als compliment.

Maarten Asscher, Appels en peren
Lof van der vergelijking

224 pagina’s
Augustus, 2013

Bekentenissen van een nieuwsgierig mens ~ Maarten Asscher

Nieuwsgierigheid is de jeuk die door onwetendheid komt, zo parafraseer ik Maarten Asscher voor het gemak maar even. Omdat geldt dat als de jeuk ondraaglijk wordt er actie nodig is. Voor Asscher zijn de kleine ontwetendheden veel hinderlijker aanwezig dan grote. En die jeuk, en het daarop volgende gekrab ter verlichting, leverde een boek op met ruim honderd alfabetisch geordende mijmeringen.

Een deel van deze mini-essays verscheen eerder op de achterpagina van NRC-Handelsblad. En daar kon ik ze maar slecht lezen. Misschien omdat kranten menen grote antwoorden te geven op de vraag wat de actualiteit van het moment is, en de stem van een veel voorzichtiger columnist daar in toon te veel van afwijkt.

Dus winnen de stukken als vanzelfsprekend bij bundeling.

Maarten Asscher was onder meer jurist, redacteur, uitgever, en topambtenaar, en is nu directeur van een boekhandel. Maar meer nog dan al dit toont het boek de gedachten van iemand met een geschoolde, zo niet elitaire smaak. En daar kan ik heel weinig op tegen hebben. Als het iemand lukt zo al drie vier dingen te schrijven over Canetti die ik nog niet wist — terwijl ik deze schrijver toch eveneens bewonder — dan neemt me dat bijzonder voor hem in.

En goed, dan is het allemaal niet wereldschokkend waar dit boek over gaat. Alleen staat het vaak wel even stil bij wat zo makkelijk verder te negeren is. Dat lijkt mij al het begin van goed schrijven. Is het een heel prettige bonus als de schrijver zich vervolgens met zorg en humor weet uit te drukken.

Maarten Asscher, Bekentenissen van een nieuwsgierig mens
272 pagina’s
Augustus, 2008

Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen ~ August Willemsen

Bijboeken zijn op zichzelf doorgaans niet zo veel. Die ontlenen hun waarde toch allereerst aan het bestaan van hoofdboeken, waarmee een auteur al eens eerder sympathie of respect heeft verworven. En dit maakt het weleens moeilijk om de waarde van zo’n bijboek vast te stellen.

Ofwel, ik beleefde wel enige aardigheid aan de verzameling Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen. Alleen lijkt het me sterk dat die positieve leeservaring door dit boek alleen kwam. Voor mij was deze uitgave er éen die de open puzzel zo’n beetje afmaakte. Omdat ik al zo veel andere stukjes had uitgelegd eerder.

De briefwisseling over vijf decennia tussen August Willemsen en Marian Plug wordt bijvoorbeeld interessanter door de wetenschap dat Willemsen zich in zijn dagboeken uit die tijd juist wel direct heeft uitgesproken over zijn verliefdheid voor haar. In die vroege brieven kon dat niet. Gingen beide desondanks samen op reis naar het zuiden, toen zulke reizen nog iets bijzonders waren bovendien.

Goed, er werd ook éen kort briefje in deze bundel opgenomen waarin hij wel eerlijk over zijn gevoelens wordt — maar dat is een tekst van later.

Ook staat er een verhaal van nog weer later in dit boek, dat ooit werd gepubliceerd in Maatstaf, waarin de ik-figuur op reis in Spanje wel erg onder de indruk is van ene Marian.

Meest blij werd ik overigens nog van het lezen van enkele originele brieven uit Sao Paulo — alleen was dit ook weer om dat Willemsen’s Braziliaanse brieven een eeuwig favoriet boek van mij zal zijn; waarvan ik tegelijk weet dat de inhoud naderhand gestileerd is.

Ik heb de originelen nu verder niet vergeleken met de versies die uiteindelijk in dat andere boek terechtkwamen. Want de schrijfkracht van August Willemsen was ook zo overduidelijk. Mocht hij wel klagen steeds langere brieven nodig te hebben om te zeggen wat hij wilde zeggen, kan ik daar geen enkel probleem mee hebben.

Nuttige wetenschap die pas uit deze uitgave naar voren kwam, vond ik verder dat Mieke het meisje is dat op Guus Willemsen’s borst ligt op de omslag van Vrienden, vreemden, vrouwen. Omdat zij in die dagboeken slechts op een enkele pagina voorkomt, en daarmee niet in het bijzonder opvalt tussen alle andere vrouwengeschiedenissen door. Terwijl zij wel degene was die met Willemsen naar Brazilië trok, die eerste keer. En daarmee voor mij, door het boek Braziliaanse brieven, juist éen van de interessantere personen in dat leven van Willemsen is.

Haar had ik tenminste al een beetje leren kennen.

In het laatste deel van het boek staan brieven over de periode van na het boek De val, als Willemsen een Australische vriendin heeft en in haar land gaat wonen en werken. Ook daarvoor geldt weer dat de details van die periode interessant worden door de wetenschap wat er zoal eerder speelde. Van toen August Willemsen nog als alcoholist in de Bijlmer woonde, en daar op kwade dag zijn heup brak.

Helemaal goed lijkt het nooit meer te zijn gekomen met dat been.

Maar daarmee illustreerde Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen wel dat ik schrijvers beoordeel naar het beste dat zij me gegeven hebben. En bij August Willemsen is dat veel geweest. Dus wordt bijna elk boek sympathiek dat me nog iets geeft van waar ik hem ooit eerder zo in uit vond blinken. Zelfs al gebeurt dit dan in een bijboek.

Wel jammer aan deze uitgave is overigens dat de beeldend kunstenaar Marian Plug in de schaduw blijft staan van August Willemsen. Misschien ligt het aan de selectie van de opgenomen brieven — waarin dan de nadruk op de grote auteur moest liggen. Misschien ligt het enkel aan mijn verbeelding dat de vrouwelijke stem in dit boek zo veel minder uitgesproken mocht zijn.

August Willemsen, Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen
Briefwisseling met Marian Plug
Met een voorwoord door Maarten Asscher

Bezorgd door Joost Meeuwissen
301 pagina’s
De Arbeiderspers, 2014
privé-domein nr. 280

Zo las hij, zo leefde hij ~ Michaël Zeeman

Doden zijn voor altijd dood. Maar vreemd genoeg menen kranten dat een dode enkel herdacht kan worden als het lijk nog warm is; en de kist nog boven de grond staat. Daarom zijn de necrologieën in de nieuwsmedia gauw eens haastwerk; want te zeer geschreven tegen een deadline, ironisch genoeg. Helemaal als de dode onverwacht is heengegaan.

Over bekende Nederlanders op leeftijd ligt er doorgaans al ergens een aanzetje klaar.

Komt daar bij dat er in Nederland nauwelijks een traditie bestaat om een dode te herdenken in een levendig portret — anders dan in de Britse en Amerikaanse media. Dus is het doorgaans armoede met wat er aan herdenkingsstukken verschijnt in de dagbladen.

Toch was er zeker éen iemand die wel met regelmaat geslaagde necrologieën wist te schrijven binnen al die merkwaardige beperkingen van het krantenvak. Michaël Zeeman [1958 — 2009] kon dit, zo meent Maarten Asscher. En dat was niet eens alleen om diens eruditie. Zeeman bezat ook de gave om te bewonderen. En een goed levensportret is nu eenmaal het prettigst gekruid als er die persoonlijke waardering bestaat.

De bundel Zo las hij, zo leefde hij bevat 34 necrologieën, die Zeeman in een kleine vijftien jaar tijd in de krant publiceerde. Deze teksten hebben behalve de aanleiding ook gemeen dat ze niet echt pasten in het overzichtswerk van Zeeman’s essayistiek — daarom kwam er een aparte uitgave.

Bij het lezen was de voornaamste vraag voor mij vooral: vertelt Zeeman me in zijn necrologieën nog iets wat ik niet wist? Want veel van de herdachte doden zijn beroemde schrijvers. En over bijvoorbeeld Canetti, Brodsky, Bellow, Jünger, Willemsen,of Milosz had ook ik zo al eens mijn gedachten gevormd.

Daarom misschien viel op dat ik de stukken met de meest persoonlijke kleuring de beste vond. Zoals in wat Zeeman schreef over leeftijdsgenoot Martin Bril, die nog college filosofie bij hem had gelopen in Groningen,

Beiden [Modiano en Simenon] bleven verre van kritiek, of dat nu kritiek op de werkelijkheid is of op de literatuur. Daarin volgde Martin Bril hen, in het besef dat schrijven over het gewone vereist daar ook dichtbij te blijven — en kritiek schept afstand. Zijn helden waren losers die het niet laten afweten, maar geen fut hebben daar veel bespiegelingen aan te wijden.

Ook dat praktiseerde Bril. Hij schreef uitbundig over de ziekte die hem sloopte, maar weigerde nurks over de uitkomst daarvan, de dood, te berichten. […]

En dan geloof ik Zeeman weliswaar niet — volgens mij schreef Martin Bril nu juist ook opvallend ontwijkend over zijn ziekte — alleen doet zo’n constatering er vervolgens nauwelijks toe. Want de auteur heeft me even gedwongen om op een andere manier naar een oeuvre te kijken; en juist dat heeft dan nut.

Toch zijn te veel van de opgenomen teksten weinig meer dan nette journalistiek, die voor de gelegenheid nog even in een mooi pak is gehesen; en daarmee niet echt op zijn plaats lijkt.

Michaël Zeeman, Zo las hij, zo leefde hij
Verzamelde necrologieën
Bijeengebracht en ingeleid door Maarten Asscher
127 pagina’s
De Bezige Bij, 2012