Aus dem Berliner Journal ~ Max Frisch

Frisch heeft behoorlijk werk gemaakt van zijn nalatenschap. Misschien omdat hij al zo lang voor hij stierf, tobde over de dood; denk ik dan heel oneerbiedig. Zo richtte hij zelf een archief op, dat zijn naam droeg. En daarbij kwam er een stichting die het beheer kreeg.

Aan deze stichting was het vervolgens om te beslissen of de uitgave door kon gaan van het Berlijner dagboek, dat Max Frisch had bijgehouden in onder meer de jaren 1973 en ’74. Zelf had de schrijver daar blijkbaar twijfels over. Maar was hij zeker geweest dat die aantekeningen niets voorstelden, dan was de inhoud wel vernietigd.

Bovendien was per testament bepaald dat deze mappen pas twintig jaar na Frisch’ dood, in 1991, bekeken mochten worden. En de titel van deze uitgave — Aus dem Berliner Journal — maakt dan meteen al duidelijk dat de lezer niet alles krijgt. Van de banden die er waren, is enkel materiaal uit de eerste twee geplukt. Over de overige teksten wordt niet veel vermeld; hoogstens dat de samenstellers geen nog levende personen wilden kwetsen.

Frisch begon zijn dagboek in 1973 ook echt op de dag dat hij in de stad kwam wonen. In West-Berlijn vanzelfsprekend. Tegenwoordig moet er al haast bij worden vermeld dat dit toen een vrije enclave was in het communistische Oost-Duitsland. Nogal wat mensen zijn indertijd gestorven als ze van Oost naar West probeerden te vluchten.

Het boek begint ook met opmerkingen over verhuizen die iedereen herkenbaar zal vinden die weleens van woning gewisseld is.

Inhoudelijk hebben de dagboekfragmenten verder niet zo heel veel te bieden — oneindig veel minder zelfs dan bijvoorbeeld het wel bij leven gepubliceerde Tagebuch 1946 – 1949, of het Tagebuch 1966 – 1971.

Dit is typisch een uitgave voor de verstokte Frisch-lezer. Die dan blij verrukt kan ontdekken dat de auteur al in 1973 zinnen schreef die later in de roman Montauk zouden opduiken.

Ook schreef Frisch in deze periode zijn Dienstbüchlein.

Tegelijk gaan enkele van de langere tekstfragmenten nu net over zijn twijfels als auteur. Vijf tot zes uur zit hij achter zijn typmachine per dag, waarbij Frisch zich absoluut vermaakt. Alleen levert al die inspanning telkens nogal vlak proza op.

Hij meent het niet meer te kunnen, en als schrijver uitgeschreven te zijn.

Troost vindt hij dan niet in zijn vroegere werk. Als hem dat weer eens onder ogen komt, valt hem ook toch allereerst de vlakheid op. Zelfs al zijn er verder wel degelijk kwaliteiten.

Frisch interesseert zich in deze periode sterk voor het Oost-Duitsland — hij onderhandelt ook met een uitgever daar, om éen van de dagboeken daar wellicht gewijzigd uit te brengen. En verder vallen vooral de avondjes op bij andere auteurs, zoals Uwe Johnson, Günter Grass, of de zanger Wolf Biermann.

Maar verder is dit postume en gecoupeerde dagboek er toch allereerst éen om door te nemen, en meteen weer te vergeten. Misschien dat er over dertig jaar wel nog een complete versie van al die Berlijnse dagboekaanteningen uit kan komen, die me dan meer zou interesseren; alleen moet de naam Max Frisch het grote publiek dan ook nog altijd iets zeggen; wil zo’n boek er überhaupt komen.

Max Frisch, Aus dem Berliner Journal
Herausgegeben von Thomas Strässle
unter Mitarbeit von Margit Unser
235 pagina’s
Suhrkamp, 2014

Blaubart ~ Max Frisch

Deze vertelling dwong me om mijn mening op de laatste pagina alsnog bij te stellen. Wat daarmee aantoont dat het in elk geval nut heeft om altijd het eind te lezen van een boek. Zelfs al heeft het daarvoor niet veel geboden.

Blaubart is een rechtbankdrama, en concurreert daardoor met de talloze fictieve rechtbankdrama’s die ik gezien heb — als film of televisie. Maar ik kon als lezer ook niet wegsteken ooit rechtbankverslaggever te zijn geweest. Ik zag iets te goed wat de schrijver deed; waar Frisch telkens de brokjes nuttige informatie in zijn tekst had geplaatst. Dus was een goede verfilming misschien boeiender geweest, dacht ik telkens. Die had ik veel passiever moeten ondergaan.

Voor de rechtbank gedaagd was Felix Schaad, een internist van in de vijftig die ervan verdacht wordt een vrouw te hebben vermoord. Zij is gewurgd, met éen van zijn stropdassen. En hij heeft geen alibi.

De lezer weet al meteen dat Schaad uiteindelijk vrijgesproken wordt, wegens gebrek aan bewijs. Maar hoe leeft iemand verder die publiek voor vrouwenmoordenaar en nog meer is uitgemaakt? Die een bloeiende praktijk had, met patiënten die hem door de boulevardpers iets te goed hebben leren kennen?

Schaad komt niet van zijn herinneringen aan de rechtszaak los, en daarom passeren telkens passages uit getuigenverhoren. Eenenzestig getuiges hebben aanklager en verdediging opgeroepen. Niet omdat iemand de moord rechtstreeks heeft gezien of gehoord, maar om uit te maken of het karakter van verdachte wel deugt.

Onder de getuigen waren ook zijn zes ex-vrouwen.

Knap is hoe Frisch de lezer laat balanceren. Heeft Schaad het nu wel gedaan of niet? Dit maakte het voor mijn leesgenot wat vervelend elke wending in de vertelling als kunstgreep te herkennen.

Maar toen was er alsnog een einde dat een dringerder vraag stelt, over wat schuld of onschuld precies is.

En goed, daardoor zie ik achteraf ook wel weer dat dit boek een reactie van Frisch is, op de vervelende media-aandacht telkens voor de vrouwen die hij in zijn leven had.

Max Frisch, Blaubart
Eine Erzählung

172 pagina’s
Suhrkamp, 1982

Dagboek 1966 – 1971 | Tagebuch 1966 – 1971 ~ Max Frisch

Dit dagboek van Max Frisch is geen dagboek in de normale zin van het woord, maar een uitpuilende verzameling van uitgewerkte aantekeningen, en enkele readymades. Nuttig voor zijn werk. Typografisch wordt duidelijk verschil gemaakt tussen de soorten passages. En uit het zo volle boek zijn later minstens twee andere uitgaven gedestilleerd.


Zo stelde Frisch zichzelf, en zijn mannelijke lezers, in de loop der jaren hele series onaangename vragen. Over eerlijkheid gingen die, over het huwelijk, over geld. Over ouder worden.

En zoals altijd met vragen zeggen die nog wel het meest over de vragensteller zelf. Frisch tobde over zijn mislukte relaties — of zoals sommige van zijn critici zeiden: hij toonde daarbij zijn paternalistische houding tegenover vrouwen weer eens.

Het dagblad Trouw heeft een tijdlang telkens vijf van die vragen voor een mini-interview in de zaterdagkrant gebruikt.

Lastige vragen werd als boek uitgegeven in 1992.

Later verscheen ook nog het boek Vereniging vrijwillige dood. Dat heb ik nooit ingekeken, maar ongetwijfeld zal het gebaseerd zijn over de aantekeningen met de gelijkluidende naam in dit dagboek. Er staat ook nog een geheel Engelstalig traktaat over euthanasie in dit boek. Ik heb die passages niet met de grootste zorg gelezen; zoals mij dat vaker overkomt met discussies over moraal. Ik beredeneer zulke vragen nu eenmaal liever door pragmatisch te kijken wie er de macht uitoefent in dergelijke situaties — en wat daar goed of fout aan is.

Doel van het herlezen van dit dagboek was onder meer te bekijken of ik Frisch in het Nederlands anders lees dan in het Duits. Of me bij dezelfde passages in de ene taal andere zaken opvielen dan de andere.

Dit bleek niet zo te zijn, ook al omdat de tekst van dit boek vaak zo sterk geconcentreerd is. Zelfs het Nederlands moest langzaam en met zorg gelezen worden, om niet hele stukken te missen. Daardoor heb ik op een gegeven moment alleen nog gekeken hoe bepaalde passages precies in het Duits waren verwoord — dus zonder het Duitstalige origineel van het dagboek nog helemaal te lezen.

Het boeiendst aan dit dagboek vond ik uiteindelijk de minst afgewerkte stukken. De passages waarin Frisch de details optekende die hem misschien later nog eens van nut zouden kunnen zijn in het werk. Zo eindigt het boek met indrukwekkende fragmenten over een verblijf in de Verenigde Staten.

En goed, ja dat verblijf in de VS, en nogal wat van die lastige vragen, zijn ook te lezen als een voorafschaduwing van waar Montauk zich mee bezig houdt.

Max Frisch, Dagboek 1966 – 1971
328 pagina’s
Meulenhoff, 1981
vertaling door Hans Hom van: Tagebuch 1966 – 1971, 1972
 
Max Frisch, Tagebuch 1966 – 1971
432 pagina’s
Suhrkamp Taschenbuch, 1972

Dienstboekje ~ Max Frisch

Deze memoires van Max Frisch over zijn diensttijd bieden een perfecte stem tegen John McPhee’s beschrijvingen van het Zwitserse leger. Waar de Amerikaan veel nadruk legt op de militaire kracht van het land, spreekt die voor Frisch een stuk minder voor zich.

Frisch [1911 – 1991] deed onder meer dienst tijdens de Tweede Wereldoorlog. Toen Zwitserland wel neutraal was, maar er zeker in mei 1940 met een inval van de Nazi’s gerekend werd. Bleek het nog een geluk dat Nederland en België zo makkelijk vielen, zodat de Duitsers Parijs ook konden innemen zonder dat daar een tweede aanval vanuit de Alpen voor nodig was.

Wat Frisch vooral verbaasde, is hoe weinig hem eigenlijk bijstaat van al die dagen onder de wapenen, keurig in zijn dienstboekje vastgelegd. Die tijd was blijkbaar voornamelijk lege tijd.

Nu koos hij er voor gemeen soldaat te blijven. Kanonier. Waar hij gezien zijn universitaire opleiding — eerst Germanistiek, later architectuur — makkelijk officier had kunnen worden. Iedereen waar hij in het leven buiten het leger mee omging, hoorde ook tot die hogere kaste.

Zonder dat hij die keuze motiveert, Frisch schreef dit boek ruim dertig jaar na dato, is er wel ruime aandacht voor wat het betekent geen verantwoordelijkheid te willen dragen. Want, daar had Frisch toch zo zijn moeilijkheden mee. Als student was hij zo veel minder gewend om blind te gehoorzamen dan de medesoldaten, die meteen na hun school waren gaan werken.

En toch is gehoorzaamheid de basis van het soldatenbestaan, al heet gehoorzaamheid in het leger dan discipline. Max Frisch erkent al die jaren erg gehoorzaam te zijn geweest — dat was makkelijker, en in zijn eentje had hij toch geen verschil kunnen maken.

Boeiend aan deze memoires zijn daarom vooral de vragen die Frisch zich stelt over nut en noodzaak van het leger. Hoe was het bijvoorbeeld gegaan als de Nazi’s wel waren binnengevallen? Vanuit de bergen was natuurlijk perfect guerrilla te voeren geweest, maar hoe groot was de haat tegen de Duitsers nu werkelijk? In de altijd zo op Duitsland georiënteerde Zwitserse samenleving?

Al met al is dit fragmentarische boek vooral een persoonlijke zoektocht op meerdere niveaus naar wat het betekent om een land te moeten verdedigen. Want, wat wordt daarmee eigenlijk verdedigd dan? Als een land zo militaristisch, en daarmee anti-democratisch is?

Max Frisch, Dienstboekje
102 pagina’s
Uitgeverij Meulenhoff, 1984
vertaling van Dienstbüchlein, 1974

Entwürfe zu einem dritten Tagebuch ~ Max Frisch

Vier dagboeken zijn er nu uitgegeven van Max Frisch [1911 – 1991]. Twee verschenen er bij leven, en twee werden postuum gepubliceerd. Vorig jaar kwam een Berlijns dagboek uit; dat het minst doorgecomponeerd van alle lijkt; en daarmee waarschijnlijk het spontaanst is.

Dit derde dagboek — of althans de aanzet daartoe — volgt namelijk nog het stramien van het Tagebuch 1946 – 1949 en het Tagebuch 1966 – 1971. Dat zijn veeleer series aan korte teksten, die vele malen herzien werden voor publicatie, en absoluut geen aantekeningen die losjes op papier geworpen zijn aan het einde van de dag.

Van de eerste 174 pagina’s van het derde dagboek is ook zeker dat Max Frisch die zo bedoeld heeft. Wat daarop volgt zijn nog wat schetsen. Waarbij het typoscript enkele malen staat afgebeeld.

Dat bestaat telkens uit opvallend vol getikte pagina’s, waarvan dan bijna alle paragrafen naderhand zijn doorgekruist.

Ich schüttle Sätze, wie man eine kaputte Uhr schüttelt, und nehme sie auseindander; darüber vergeht die Zeit, die sich nicht anzeigt.

Ik hikte tegen het lezen van Entwürfe zu einem dritten Tagebuch aan — vanwege mijn argwaan tegen vrijwel alles dat verschijnt na de dood van een bekend schrijver, en dan hoogstens de uitgever beter maakt.

Toch kan het best zijn nu al het beste boek van dit jaar gelezen te hebben. Frisch gaf me veel te overdenken. Terwijl tegelijk ook een groot deel van dit boek langs me heen ging.

Alles waar de blurb zo enthousiast op wijst, liet me namelijk koud. Max Frisch begon dit derde dagboek in het voorjaar van 1982. Hij woont dan in New York, waar hij een relatie heeft met een veel jongere vrouw: Alice Locke-Carey — die ook beschreven is in de roman Montauk, en daar ‘Lynn’ heet.

Het gaat uit met haar, in de loop van dit dagboek. Waarbij de lezer wel iets van haar verwijten aan hem krijgt, maar Frisch verder niet reflecteert waarom het mis was gegaan. Hoogstens is er een pijnlijke passage over impotentie.

Alleen past die opmerking over zijn lichamelijke problemen nu net ook bij Frisch’ eeuwige reflecties over ouderdom. Een goede vriend van hem heeft plots nog slechts een korte tijd te leven, vanwege vergewoekerde kanker. En dat doet wat met de auteur — die in alle boeken uit de jaren tachtig toch al zo overmatig ruimte besteedde aan gedachten over dood en leven.

Nee, het interessantst waren voor mij de minder hoogdravende observaties van Max Frisch. Zoals hoe hij worstelt met het Engels. Aan een brief in deze taal begint, dan telkens het woordenboek nodig heeft, om dan veel later met een heel andere brief te eindigen als hij zich had voorgenomen.

De schrijver heeft het telkens ook moeilijk met Israël in het boek bijvoorbeeld — want dat land is weer eens in oorlog met een buur, en staat ondertussen zowat voor de poorten van Beiroet. Frisch meent dat hij daar dan iets meer van moet vinden dan dat oorlog zo deprimerend is.

Alleen zal hij die wijsheid dan zelf moeten uitvinden. Hem valt op dat met geen Amerikaan over politiek te praten is. Ze begrijpen daar de positie van hun eigen land in de wereld niet. Er is geen enkele weet van de agressieve indruk die de buitenlandpolitiek maakt van het land.

De Koude Oorlog woedde nog. En Frisch vindt allereerst dat zowel de Amerikanen als de Russen zijn Europa iets te vanzelfsprekend als het strijdtoneel zien voor een eventuele militaire confrontatie.

Men begrijpt niet eens waar Frisch het over heeft als hij hen daarover iets probeert uit te leggen. Vrijheid voor wie?

Entwürfe zu einem dritten Tagebuch is geen al te omvangrijk boek. Elk van Frisch’ aantekeningen kreeg een eigen pagina — zelfs al had hij hoogstens een zin of twee geschreven. Toch las het niet als een dunnetje, of als een postuum omzetmakertje.

Verder tekende ik onder meer aan:

Was erwartet man von einem Schriftsteller?
Dass er Interviews gibt. [27]

scheiding

Amerika (USA) ist im Grunde nicht kriegerisch, sondern lediglich kommerziell; Krieg als die Fortsetzung des Geschäftes mit anderen Mitteln. [79]

scheiding

DIE MEHRHEIT IST DER UNSINN!
sagt Demetrius bei Friedrich Schiller.
Wie mich das einmal empört hat!
Auch Adolf Hitler wurde von einer Mehrheit gewählt. [169]

Max Frisch, Entwürfe zu einem dritten Tagebuch
Herausgegeben und mit einem Nachwort von Peter von Matt

215 pagina’s
Suhrkamp, 2010

Herzzeit ~ Ingeborg Bachmann & Paul Celan

Wat verwachtte ik precies van deze brievenbundel? Niet heel veel, gezien mijn al eerder geformuleerde voorbehoud over brievenverzamelingen. Boeken als deze zijn vooral bronnenboeken. Het verhaal, zo dit er is, dat de brieven vertellen, komt pas tot leven met extra informatie van buiten.

Maar bij de brieven tussen Ingeborg Bachmann [1926 – 1973] en Paul Celan [1920 – 1970] waren er verschillende verhalen mogelijk. Zo waren zij ooit verliefd, om beiden dan later toch met een ander te gaan trouwen of samenwonen. Zo was zij de dochter van een man die al in 1932 partijlid werd van de NSDAP, en wist hij dat vrijwel zijn gehele Joodse familie door de Nazi’s was uitgemoord.

Verder kwamen beide jong aan hun eind. Celan deed zichzelf te kort, en Bachmann verbrandde zo in haar huis in Rome, dat ze daar in het ziekenhuis aan bezweek.

Meer dan deze hoofdlijnen kende ik niet. Plus dat Bachmann uiteindelijk met Max Frisch ging samenleven; en dat beide in elkaars boeken voorkomen.

In deze brievenverzameling staan ook de brieven die Frisch aan Celan schreef, en omgekeerd. Net als de correspondentie is opgenomen tussen Bachmann en Celan’s vrouw Gisèle Celan-Lestrange. Die compleetheid was mij aangenaam; net als dit hele boek prettig Deutschgründlich was, met alle noten en toelichtingen achterin.

Toch beslaat de briefwisseling tussen Ingeborg Bachmann en Paul Celan in dit boek niet meer dan honderdvijftig bladzijden. Dat is weinig. En helaas zijn de meeste brieven inhoudelijk ook weinig bijzonder. In veel worden afspraken gemaakt, voor komende ontmoetingen, waarbij soms een verlangen doorklinkt naar de ontmoeting. De lezer moet vervolgens maar raden wat er op zo een treffen plaatsvond.

De paar zinnen die altijd en overal geciteerd worden, waarin Bachmann schrijft meer van Celan te houden dan van het leven, zijn uitzonderlijk in hun directheid.

Wel speelden er in de decennia die de brieven bestrijken een paar vervelende zaken; waarbij vooral Celan zich opvallend gedroeg. Hem werd eens een literaire prijs onthouden. Zijn poëzie werd eens negatief besproken, waardoor hij meteen antisemitisme vermoedde bij de recensent.

Celan leek bovendien met Bachmann’s affectie te spelen. De brieven wekken de indruk dat hij haar even aantrok als hem dit goed uitkwam, zoals in het begin, en dat zij hem verder gauw weer onverschillig liet.

Opvallend is ook dit Bachmann tegen de al te hondse behandeling door Celan protesteerde — zo moest ze ineens een ring teruggeven — maar die brieven dan vaak niet verstuurde.

Naast dit biedt het boek een klein beetje meer inzicht, in hoe de Duitstalige literaire wereld zich na de Tweede Wereldoorlog reorganiseerde.

Over waarom het nu precies niets is geworden, tussen hem en haar, resteren de lezer slechts vermoedens. En misschien bestaat de attractie van deze verzameling eruit dat er zo veel te fantaseren blijft, over beide. Dit boek was in Duitsland een onverwacht succes, en had overdreven prijzende kritieken.

Ingeborg Bachmann
Paul Celan
Herzzeit
Der Briefwechsel

399 pagina’s
Suhrkamp 2009, oorspronkelijk 2008

Homo faber ~ Max Frisch


Homo faber kwam in 1991 uit als film, zoals op het buikbandje staat dat ik altijd van mijn boekexemplaar heb bewaard. En het is ook een nogal filmisch boek, zo constateerde ik bij deze herlezing. Met reeksen aan prachtige beelden, zoals de noodlanding van dat vliegtuig in de woestijn, de tocht door de jungle in Guatamala later, de reis met dat cruiseschip, of de roadtrip langs de kunstschatten van Europa.

Misschien is de film ook wel beter dan het boek ooit kan zijn. Ik had deze Frisch niet onthouden als slecht, maar de plotwendingen zijn me net te grof, groot, en makkelijk voor wat ik zoek in literatuur. Het drama ligt mij er te veel bovenop; wat het verhaal iets ergerlijk bedachts geeft.

Homo faber is latijn voor de makende mens — of de smedende mens. Maar de hoofdpersoon van dit boek heet werkelijk Faber van zijn achternaam. En hij is een technicus, want een expert in stroomopwekking middels turbines.

Faber’s wereldbeeld is ook dat van een exact denkende mens — alleen pest Max Frisch hem nogal door zijn leven te sturen via willekeurige gebeurtenissen die toch een reden lijken te hebben. Zo reist hij stomtoevallig per boot naar Europa vanuit New York, omdat er toevallig een plaats vrij was. Stomtoevallig raakt hij aan boord dan diep onder de indruk van een jonge vrouw, die niemand anders is dan de dochter van een vrouw waarmee hij ooit een verhouding had.

Of is het misschien ook zijn dochter?

Frisch leek niet erg geïnteresseerd te zijn om die plotlijn spannend te houden. Hij komt telkens met aanwijzingen over wat hij later uitgebreider zal vertellen, om zo het verhaal al te verraden. Dus gaat het hem om iets anders. Mij is alleen niet goed duidelijk wat. Want de boodschap dat een mens niet alles in eigen hand heeft — zelfs al probeert hij zo veel mogelijk te sturen en de controle te houden — die boodschap lijkt me al te obligaat.

Max Frisch, Homo faber
Ein Bericht

203 pagina’s
Suhrkamp Taschenbuch zonder jaartal, oorspronkelijk 1957

Ingeborg Bachmann ~ Andrea Stoll

Ze kwam naar aan d’r eind, Ingeborg Bachmann [1926 — 1973]. Zij verbrandde zich flink — wellicht doordat sigarettenas haar nachtkleding in de hens zette — en in plaats van daarvoor meteen hulp te zoeken, ging ze slapen; na wel eerst nog haar huishoudelijke hulp te hebben opgebeld. Veel later belandde ze pas in het ziekenhuis. Waar ze niet alleen verschrikkelijk aan die brandwonden leed, maar ook heftige ontwenningsverschijnselen kreeg. De pillen die ze gewoonlijk tegen van alles slikte, werden haar onthouden.

Dit gebeurde in Rome, in 1973, en mede door het taalverschil met Bachmann’s naasten ontdekten de behandelend artsen dat allemaal veel te laat, van die pillenverslavingen.

Eerlijk gezegd las ik Andrea Stoll’s biografie niet om meer over die dood te weten te komen. Ingeborg Bachmann interesseert me om heel andere redenen. En toch dwong dit boek om me na te denken over de laatste momenten van dat leven.

Dit kwam vooral omdat Andrea Stoll een waarom-vraag probeerde te beantwoorden in haar boek. Zij verdedigt in deze uitgave een these dat Ingeborg Bachmann leed, en daarom telkens in de drank en de pillen vluchtte. En dat leed kwam volgens Stoll omdat Bachmann een zelfstandig denkende schrijver probeerde te zijn in een tijd waarin voor vrouwen die rol nog helemaal niet was weggelegd.

Dus was er onder meer ook telkens nijpend geldgebrek.

En dan mag dat van mij best, zo’n werkhypothese, als die een biograaf helpt om lijn aan te brengen in zo’n portret. Alleen wees Andrea Stoll mij daarmee ook op het eeuwige probleem dat kleeft aan elke biografie van een auteur. In zulke boeken komt nooit de vraag aan de orde waarom er nu net een portret van dit persoon moest komen. Dat spreekt namelijk al voor zich. Noch gaat een biograaf ooit zo ver om zich af te vragen wat het allemaal eigenlijk voorstelde, dat schrijven bijvoorbeeld, maatschappelijk gezien. En daarmee hoe de samenleving waarin de geportretteerde leefde, dacht over literatuur.

Toch lijkt me juist dat vrij wezenlijke kwesties. De statuur ooit van ‘de grote drie’ in Nederland hangt lang niet alleen samen met de kwaliteiten van hun boeken. Net als het afkalven van deze status.

Andrea Stoll scheert dus wel langs dit probleem, alleen gebruikt de biograaf dat enkel om in te zoomen op dat ene personage, en daarbij dan te gaan psychologiseren.

Terwijl dit voor de rest toch een buitengemeen boeiend levensportret is.

Delen van Ingeborg Bachmann’s levensverhaal kende ik al, dankzij de grondig geannoteerde brievenbundels. En over andere delen bestonden al vele vermoedens — dat Max Frisch haar meermaals nauwelijks verhuld in zijn boeken opvoert, bijvoorbeeld.

Leerde de biografie me dan toch wel weer dat Ingeborg Bachmann met succes de publicatie een passage uit de roman Mein Name sei Gantenbein heeft weten te blokkeren. Daarin stonden te intieme details.

Bachmann en Frisch hadden dezelfde uitgever.

Vervolgens vond ‘Macho’ Max het nodig om het verhaal in de wereld te brengen dat Ingeborg Bachmann heel het manuscript van zijn roman had laten vernietigen. Want dat zij hem ooit heeft afgewezen, zette kwaad bloed.

En toch heeft de gekrenktheid van beiden literatuur opgeleverd — daar waar ik helaas ook voorbeelden ken van veel minder gelukte afrekeningen na een stukgelopen huwelijk.

Andrea Stoll, Ingeborg Bachmann; Der dunkle Glanz der Feiheit
382 pagina’s
C. Bertelsmann, 2013

Malina ~ Ingeborg Bachmann

Waarover ik ook nog eens hardop moest nadenken, was de vraag of de belangrijkste roman van Ingeborg Bachmann [1926 — 1973] een harde dialoog aangaat met een boek van Max Frisch.

Beide auteurs hadden samen ooit wat. Zoals bekend mag worden verondersteld, bij literatuurliefhebbers.

En Frisch zou in de roman Mein Name sei Gantenbein [1964] verkend hebben wat de menselijke identiteit bepaalt — en dit betoog vervolgens nogal mannelijk hebben ingekleurd.

Ingeborg Bachmann zou in Malina [1971] dan weer beschreven hebben hoe makkelijk mannen de vrouwen in hun leven kapot kunnen maken; wat een nogal ander licht werpt op die ‘menselijkheid’ van Frisch.

Deze theorie leerde ik overigens pas kennen lang nadat ik beide romans gelezen had. En ook lang nadat ik leerde van dat tussen Frisch en Bachmann. De tijden voor Wikipedia en andere informatiebronnen online, dat waren onnozeler tijden.

Alleen werd het door al die externe bagage bij het lezen wel erg verleidelijk om de roman Malina te wegen op zijn autobiografische gehalte.

Malina is een boek over een vrouw in de war. Vrijwel de hele roman ook is deze vrouw van rond de veertig — die nooit een naam krijgt — aan het woord. Tot op de laatste pagina’s; als een alwetende verteller het nog even overneemt, om dan een einde te geven dat vele vragen open laat.

De naamloze ik-figuur in het boek woont samen met een militair historicus, genaamd Malina. En hij houdt haar stabiel, hij geeft haar geld als ze zonder zit. Maar wat er nu precies is tussen die twee wordt het hele boek lang verzwegen. Misschien omdat het juist daar nu net om gaat.

Nogal wat mensen denken dat Malina en de hoofdpersoon een echtpaar zijn. Daar konden ze dan hartelijk om lachen.

Want haar hart lag bij Ivan, met wie ze een verhouding had. Alleen hield Ivan enkel van zijn kinderen, en was hij er lang altijd niet voor haar.

Is er nog een derde man in het verhaal ook, de vader van de hoofdpersoon. Het door anderen zo hooggeprezen tweede boekdeel gaat uitsluitend over wat er scheef zat in de verhouding tussen deze autoritaire ouder en haar. Wat dan hortend verteld wordt, in flarden aan losse scènes; die zelden logisch opeen volgen.

Nu had Ingeborg Bachmann een vader die zelfs voor de oorlog al fout was. Het werd daardoor verleidelijk om autobiografie hier éen-op-éen te koppelen aan haar fictie.

Net als ik bij alle beschrijvingen van die Ivan hem vergeleek met wat ik wist van Max Frisch. Terwijl het toch vaker mis was gegaan in de liefde bij Ingeborg Bachmann.

En, die ruimte om na te denken over het gebodene ontstond er ook, tijdens het lezen al. De vrouwelijke ik-figuur, die vrijwel steeds aan het woord is, vertelt weliswaar van alles — en ze doet dat ook op heel verschillende manieren — alleen zegt ze daarbij vrijwel niets. Malina is daarmee een roman die pas echt ontstaat in het hoofd van de lezer, als deze na gaat denken over het gebodene.

Dan ook wordt het boek aanmerkelijk duisterder dan het op het eerste gezicht lijkt; door het parlando van de vrouw die de hele tijd aan het woord is; en haar echte problemen daarbij zo makkelijk negeert.

[ is vervolgd ]

Ingeborg Bachmann, Malina
362 pagina’s
Suhrkamp Taschenbuch Verlag 1980, oorspronkelijk 1971

Mein Name sei Gantenbein ~ Max Frisch

Terwijl ik herlezen zo vaak het enige echte lezen heb genoemd, bestaan er ook boeken die zich tegen deze regel verzetten. Doorgaans zijn dit romans, met éen of andere gimmick. Boeken met een vondst daarin, die bij de eerste kennismaking nog verraste, en dat in de herhaling vervolgens niet meer doet.

Mein Name sei Gantenbein van Max Frisch bleek zo’n eigenlijk niet goed herleesbare roman te zijn. Terwijl ik onder het lezen ook besefte kwalitatief waarschijnlijk geen betere fictie onder ogen te hebben gehad dit jaar.

De roman leek me nu toch allereerst heel knap geconstrueerd te zijn.

Frisch deed namelijk wat indertijd gewaagd was — en waar pas decennia later auteurs als Milan Kundera zo hoog om geprezen zouden worden. Hij speelde met de afspraak dat een roman voor de duur van het boek even de hele realiteit is voor de lezer. Hij meldde namelijk telkens al in het boek een verhaal te gaan verzinnen.

Sterker nog, in de loop van het boek hernam hij weleens delen van het tot dan gebrachte verhaal.

Zo is een centraal personage in de roman Lisa, een toneelactrice van rond de dertig.

Alleen probeerde Frisch toch ook even uit om haar een ander beroep te geven; en daarmee een ander mens te maken van haar. Om vervolgens bij zijn uitgangspunt terug te keren, en haar weer die actrice te laten zijn.

Aan mannelijke hoofdpersonages in de roman zijn er drie. Waarvan ‘noem mij maar Gantenbein’ de belangrijkste is. Want voor hem had Max Frisch nog iets aparts bedacht. De andere twee personages zijn wat normaler.

Gantenbein laat zich namelijk medisch blind verklaren, na een aanrijding. Terwijl hij toch gewoon kan zien. Bovendien kost het hem tijd om zich te leren gedragen als een blinde.

Wat mij stoorde bij herlezing was de nadruk die Frisch bij voortduring legde op hoe makkelijk iedereen in het boek Gantenbein’s blindheid aanvaardde; terwijl deze toch telkens dingen doet die geen blinde of slechtziende zonder grote aanpassingen kan. Meepraten over een bericht uit de papieren krant bijvoorbeeld.

Tegelijk maakte het bij het lezen dan weer niet uit dat Frisch telkens even uitlegde wat hij ging doen, en een verhaal zelfs weleens herzag — als ware hij een thuisschaker die een zet terugneemt vanwege de onvermoede consequenties, om daarna gewoon weer verder te spelen. Voor de leesbaarheid van de roman maakten deze ingrepen geen verschil. De talloze verhalen waarover Frisch al meteen meldt te beschikken, boeiden telkens vrijwel direct.

En toch zei deze zo bekwaam geschreven roman me lang zoveel niet als het veel minder strakke Malina, van Ingeborg Bachmann; dat andere verhaal in de dialoog tussen deze twee auteurs.

Malina gaat over een echt mens, in al haar verwardheid; en laat onder meer zien dat niemand zichzelf ooit begrijpt. Mein Name sei Gantenbein gaat over mensen die zich telkens anders voordoen dan ze zijn — waar dan vaak nogal wat berekening bij zit. Omdat ook de beide vrouwen in dit boek rollen spelen: de éen werkt zelfs als actrice, en de andere is een callgirl; en oefent daarmee een verboden beroep uit.

Frisch’ veronderstelde vrouwenhaat zag ik overigens niet, in deze roman. En die lijkt me ook moeilijk aantoonbaar bij een boek uit 1964; wat toch echt een andere tijd was. Ik bedoel, tot 1957 werd een vrouw in Nederland handelingsonbekwaam als ze trouwde — haar echtgenoot was dan ook haar voogd. Dit was in andere Europese landen niet anders, en is elders nog altijd zo.

En Max Frisch was een Zwitser, kwam daarmee uit een land met kantons waar tot voor kort de vrouwen geeneens stemrecht hadden.

In Mein Name sie Gantenbein zijn de voornaamste vrouwen in het verhaal zeer zelfstandige vrouwen. Gantenbein verontschuldigt zich zelfs tegenover de lezer dat hij zich door Lisa liet onderhouden. Net als dat hij het later tot op zekere hoogte jammer vindt dat de callgirl de vrouw van een tandarts werd; want daarmee verdween weer een zelfstandig bestaan.

Max Frisch, Mein Name sei Gantenbein
367 pagina’s
Suhrkamp, 1964

Mensch erscheint im Holozän ~ Max Frisch

Dit was een late Frisch, en volgens de geleerden hoort het boek daarmee tot het beste wat hij geschreven heeft. Der Mensch erscheint im Holozän werd ook gekozen tot éen van de twintig belangrijkste Zwitserse boeken ooit, voor een standaardbibliotheek. Maar de criticus Reich-Ranicki was het daarmee niet eens; die vond Montauk aanmerkelijk beter. En ook ik ben die mening toegedaan, om de simpele reden dat ik te goed kon voorspellen wat er gebeuren zou in Der Mensch erscheint im Holozän.

Het is dan ook een nogal eenduidig claustrofobisch boek.

De roman heeft maar een enkele hoofdpersoon, de 73-jarige heer Geiser, en andere mensen komen er niet sprekend in voor. Wel is een grote rol weggelegd voor het landschap. Geiser woont in een Zwitsers bergdal, dat door lawines nog al eens van de buitenwereld wordt afgesloten. En dan is er zijn geestelijke landschap nog, veelal bestaande uit weetjes die hij in boeken leest om zijn gedachten op gang te brengen.

Geiser knipt de passages, of de illustraties, uit die boeken uit, om ze aan de muur op te prikken. De tekst staat daarom vol met facsimile’s van al die knipsels.

Het gaat alleen niet zo goed met Geiser. Dat opprikken van al die weetjes heeft een doel. Hij is bang dat zijn geheugen aftakelt. Zijn af en toe opflakkerende verwarring wordt ook zichtbaar in de tekst, waarin vele witregels nodig zijn omdat de ene gedachte van Geiser niet logisch op de andere volgt.

Op zich kan ik begrijpen dat dit boek voor een meesterwerk wordt aangezien. Het boek is een perfect in een capsule gevangen wereld. Waarin beschrijvingen van het landschap gedragingen van de hoofdpersoon weerspiegelen, en omgekeerd. Waar de vormgeving de inhoud versterkt. Waardoor generaties aan tekstgeleerden elkaar tevreden op de gebruikte symboliek kunnen wijzen.

Maar er zat zo weinig verrassing in het boek daardoor.

Max Frisch, Der Mensch erscheint im Holozän
Eine Erzählung

143 pagina’s
Suhrkamp, 1979

Montauk ~ Max Frisch

Dit boek riep een wat merkwaardige vraag op. Was Max Frisch mijn eerste dode literaire held? Was hij de eerste schrijver wiens overlijden zo’n grote indruk maakte dat ik daar nu nog weet van heb?

Ik herinner me in elk geval toentertijd een intensief gesprek gevoerd te hebben over Frisch, en dat was bij andere doden niet zo. Renate Rubinstein, toch ook hier regelmatig geboeklogd, en zeker een favoriet, stierf een jaar eerder. En van die gebeurtenis heb ik niet eens krantenknipsels bewaard.

De vraag kwam bij me op, omdat ik dit boek van Frisch heel erg goed vond, maar vrijwel zeker weet het in 1991 om precies dezelfde redenen te hebben bewonderd. Terwijl Montauk grotendeels het boek van een oude man is, die erin terugkijkt op zijn leven. Blijkbaar maakte dit niet uit. Volstond het me om de melancholie te proeven, zonder de melancholie in detail te kunnen begrijpen.

Een mens wordt blijkbaar nooit ouder, en leert ook maar amper iets bij.

Wel viel me bij herlezing nu pas op dat de werkwijze van Galeano, om een groot verhaal te vertellen in een mozaïek van fragmenten, lang zo uniek niet is als ik dacht. Frisch doet niet anders — zij het dat de fragmenten in deze roman dan zijn aanwezigheid nog als constante hebben.

Montauk is de naam die de lokale bewoners gaven aan de noordpunt van Long Island — bij New York, schijf ik er maar bij. Frisch is in de VS op ‘Lesereise’, en gaat onderwijl een halfslachtige relatie aan met een veel jongere vrouw, die hij ontmoette tijdens een fotosessie.

Alleen dat gegeven al laat hem terugkijken op de vele vrouwen in zijn leven — waarvan Ingeborg Bachmann wel de bekendste was.

Namen noemt hij overigens niet, en dat die afgestudeerde filosofe Bachmann was, wist ik volgens mij bij eerste lezing misschien ook niet. Het idee dat zulke informatie binnen een paar tellen te vinden zou zijn, via dezelfde kabel waarover de TV binnenkwam, of de telefoon, was toen trouwens ook nog science-fiction.

Aan dit boek valt onder meer dat Frisch zichzelf ‘lastige vragen’ stelt, zoals hij die geformuleerd heeft in het Tagebuch 1966 – 1971. Niet altijd voelt hij zich geroepen die te beantwoorden. Meestal niet.

Ik pas verhalen als kledingstukken

Ik heb mijzelf mijn leven verzwegen. Ik heb een of ander publiek bediend met verhalen. Ik heb mij in die verhalen bloot gegeven, ik weet het, totdat ik onherkenbaar werd. Ik leef niet met mijn verhaal, alleen met de delen daarvan die ik tot literatuur heb kunnen transformeren.

Max Frisch, Montauk, 109

Max Frisch, Montauk
Een vertelling

144 pagina’s
Meulenhoff, zonder jaartal
vertaling door Hans W. Bakx van Montauk, eine Erzählung, 1976

Montauk 2 ~ Max Frisch

Een boek kan ook veranderen door omstandigheden van buiten. De vertelling Montauk, van Max Frisch [1911 — 1991] bijvoorbeeld, is sinds het begin van dit decennium een ander boek dan daarvoor. Sindsdien is er namelijk niet alleen werk van gemaakt dat Frisch honderd jaar eerder geboren werd. Er kwamen ook tal van brieven vrij, en andere teksten, zoals een derde dagboek, omdat die pas twintig jaar na Frisch’ dood geopenbaard mochten worden.

Was er nog dat tergende boek ook van zijn dochter uit 2009.

Mede daardoor kreeg ik onbehoorlijk veel informatie te verwerken over de vrouwen in het leven van deze schrijver, sinds 2008; toen Montauk voor de eerste keer op boeklog langskwam. En omdat dit onder meer een roman is waarin een auteur met de naam Max Frisch terugkijkt op de vrouwen in zijn leven, dwong de nieuwe werkelijkheid me om nog eens met hernieuwde blik naar het boek te kijken.

Zo blijkt de meest opvallende vrouwengeschiedenis weggelaten te zijn uit deze uitgave. Frisch’ vriendin tijdens de laatste acht jaar van zijn leven, Karin Pilliod, was de dochter van een vrouw waar hij dertig jaar daarvoor ook al een relatie mee had gehad, Madeleine Seigner-Besson. In de jaren vijftig was hij alleen nog wel getrouwd.

Overigens is in Frisch’ roman Homo Faber uit 1957 een vergelijkbare relatie verwerkt — zij het dat die echt incestueus werd. De kunst was weer eens aan de werkelijkheid vooraf gegaan.

Dat Frisch, eenmaal op leeftijd gekomen, relaties aanknoopte met flink jongere vrouwen is dus minder uniek dan het mij misschien leek. Terwijl Montauk nu net voorheen altijd éen kwaliteit had; dat de relatie die erin beschreven zo intens wordt, omdat die nooit meer dan tijdelijk kon wezen. Een weekend duurde deze ook slechts. Een uitstapje lang naar de noordpunt van Long Island.

Frisch maakte in het voorjaar van 1974 een ‘Lesereise’ door de VS en enkele Canadese steden. Daarbij hielp een medewerker van zijn uitgever hem met de droevige details, de dan 31-jarige Alice Locke-Carey.

In het boek heet zij Lynn.

En de positieve emotie van dat beiden dan even wat krijgen, staat dan onder meer in schril contrast met de walging die het personage Max Frisch voelt als hij weer dezelfde standaardvragen voorgezet krijgt op een bijeenkomst met lezers.

Is er nog het gegeven dat zij hem niet kent, en hij daarom wel over zijn leven tot dan vertellen moet, reagerend op haar soms haast naïeve vragen — wat dan in het zo fragmentarische boek heel organisch tot terugblikken leidt op zijn leven en liefdes.

My life as a man. Dat staat nogal eens boven zulke passages.

En ik blijf zonder meer gevoelig voor de melancholie van dat terugblikken, en het besef over de vele gemaakte fouten daarbij, gecombineerd met dat prille eerste aftasten tussen twee mensen die elkaar nog nauwelijks kennen. Alleen daarom al is Montauk mijn meest geliefde Frisch. Zijn mijn opinies over deze auteur als mens helaas wel nogal gekelderd.

Indertijd, toen deze vertelling uitkwam, verschilden de reacties in de Duitstalige landen vrij extreem. Voor sommigen, zoals de invloedrijke criticus Marcel Reich-Ranicki, was dit boek het beste dat Frisch ooit geschreven had. Om de nietsontziende eerlijkheid, en daarmee de volstrekte originaliteit. Daar tegenover stond een heel kamp wat vond dat Max Frisch niet zo onbekommerd over mensen had mogen schrijven die bijna allemaal nog leefden.

In het boek komen trouwens een aantal pijnlijk momenten voor: als iemand uit Frisch’ leven weer eens protesteert niet in zijn boeken te willen voorkomen. De Max Frisch in het boek herhaalt bovendien dat éen van hen, Ingeborg Bachmann waarschijnlijk, zelfs een heel dagboek van hem verbrand heeft — iets dat heel goed een mythe kan.

Montauk zal niet per se in alle passages een sleutelroman zijn. ‘Macho Max’ kleurde de werkelijkheid wel vaker bij naar zijn mannelijke blik.

Leerde ik ondertussen wel dat de relatie tussen de schrijver en Alice Locke-Carey aanvankelijk echt ophield toen zijn Lesereise was afgelopen. En dat Frisch haar toen zijn roman opstuurde, waarop zij het boek moeizaam zelf vertalen moest, met groeiende kwaadheid over dat hij alles opgeschreven had zoals het gebeurd was; zijzelf voor iedereen herkenbaar daarin.

En zulke details schrijnen dan.

Maar die twee hadden tussen 1980 en 1984 opnieuw een relatie, afwisselend wonend in New York en het Zwitserse Berzona — heel terloops beschreven in dat derde dagboek. Tot er ook die dochter was van die vrouw waarmee hij al eens eerder iets had.

Max Frisch, Montauk
Eine Erzählung

207 pagina’s
Suhrkamp Taschenbuch 1981, oorspronkelijk 1975

Stiller ~ Max Frisch

De roman Stiller is van grote betekenis in het oeuvre van Max Frisch [1911 — 1991]. En niet te vergeten voor zijn uitgever ook. Het boek bezorgde hem zijn doorbraak, en Suhrkamp had er zijn eerste million-seller mee.

Voortaan kon Frisch zich aan enkel het schrijven wijden.

Ik kon alleen nooit heel veel met dit boek. Reden om er nog eens een leesprojectje aan te wagen. Om te kijken of ik er langzaam lezend misschien wel iets aan had.

Alleen bleef er een afstand.

Wat daarmee de vraag opriep waarom dit was. En ik vermoed dan dat al wat me aan Stiller bevalt in latere romans door Max Frisch zelf al overtroffen is.

In de roman Homo Faber zijn de spannende avonturen in de jungle echt, bijvoorbeeld, en niet enkel verhaaltjes, verteld door een hoofdpersoon — zoals in Stiller gebeurt.

En in Mein Name sei Gantenbein zijn niet enkel de personages bezig met de vraag wat precies hun identiteit bepaalt. Nee, Frisch zelve hernam het verhaal enkele malen in het boek. Om zo te zien of het nog verschil zou maken als hij zijn personages ineens een ander beroep gaf.

En misschien is het nog simpeler, en ligt het probleem bij mij. Omdat ik Frisch’ werk leerde kende via de roman Montauk, en de beide dagboeken. En ik daarmee gewend was geraakt aan een schrijver die telkens na een korte passage al van register wisselde, en dan iets anders ging doen. Stiller is zo bezien nog een relatief klassiek geschreven boek; waarin de auteur dacht dat uitleg nodig had wat in zijn latere werk geen uitleg meer krijgen zou. Dit boek was kortom veel te dik.

Kwam daar de fout bij dat het belangrijkste personage in de roman in het gevang zit. En daarmee vrijwel niets kan. Bovendien ligt het plot van het boek daarmee al grotendeels vast, wil de hoofdpersoon een toekomst hebben. Of hij blijft opgesloten, of hij wordt vrij. Meer smaken zijn er niet. Koos Frisch er ook nog voor om zijn hoofdpersoon vrij te krijgen via een onverwacht verschijnende broer, die kalmpjes alle boetes betaald die de Zwitserse overheid heeft kunnen verzinnen. Dat is niet eens een verhaalontwikkeling. Dat is zo boeiend als een overheidsinformatiespot.

De roman begint met de zin: ‘Ich bin nicht Stiller!’ Alleen wist ik vooraf aan het lezen al beter. De hoofdpersoon is op doorreis in Zürich opgepakt, waar hij herkend werd als de beeldhouwer Anatol Ludwig Stiller; die verdacht wordt van spionage voor de Russen.

Zelf beweert hij een Amerikaan te zijn, met de naam James Larkin White. Maar bijna niemand gelooft dit.

Zeven schriften schreef de hoofdpersoon vol in deze roman, als hij zit opgesloten; om zijn aanklagers de achtergrond te schetsen van wie hij was. Waarin hij zich een volkomen onbetrouwbare verteller toont.

En dat is niet erg. Daar was zelfs enig leesplezier aan te beleven. Op de momenten namelijk dat nog onzeker is of Stiller nu White is of niet, en de man aan zijn advocaat en zijn bewaker enorme zwetsverhalen vertelt.

Punt werd wel dat de biografische feiten waar ik graag meer over had gelezen amper in het boek voorkomen. Zo zou Stiller in de Spaanse Burgeroorlog hebben meegevochten.

Ook over zijn beroep — hij is beeldhouwer — wordt vrijwel niets verteld. Behalve dan dat Stiller een licht atelier had.

Is er rond 1950 nog een vlucht van hem naar de VS, om zichzelf helemaal opnieuw uit te vinden; waarbij Stiller een zelfmoordpoging deed. En daar staat het boek al evenmin uitgebreid bij stil.

Nee, bovenal gaat het verhaal in de roman om twee relaties. Om Stiller’s huwelijk met ziekelijke ballerina Julika, en om diens affaire met Sybille; die later de vrouw blijkt te zijn van de openbare aanklager in zijn strafzaak.

En juist door deze verhaalelementen vermocht ik het verwijt te begrijpen dat zo vaak tegen Frisch is ingebracht — net als tegen zo veel mannen van zijn generatie — dat hij geen vrouwen kon beschrijven. Levende wezens werden zij namelijk niet in dit boek. Schaakstukjes waren het, waarvan zo af en toe de positie wisselde; omwille van het grotere strategische plan van de schrijver.

In die zin vond ik aan Stiller te duidelijk dat het boek zestig jaar oud is.

En daarmee vermoed ik ook dat de goede reputatie van deze roman eveneens zestig jaar oud is. En voor wie dat dan wil, blijft dit een gegeven. Herijking van sommige reputaties vindt zelden plaats.

Max Frisch, Stiller
438 pagina’s
Suhrkamp, oorspronkelijk 1954

Sturz durch alle Spiegel ~ Ursula Priess

Boeken kan ik zonder voorbehoud waarderen, maar met schrijvers ligt dat al heel anders. Vooral met schrijvers die in hun leven niets anders deden dan schrijven. De mannen met de oneindige oeuvres; de lieden die eindeloze zeeën aan tekst concipieerden, waar jaren na hun dood misschien nog net een enkel hoogtepuntje uit omhoog blijft steken.

Instinctief ga ik er vanuit dat er iets niet heeft gedeugd aan hen. Het egoïsme dat zo noodzakelijk is om perfectie te bereiken in het werk verwordt zo makkelijk tot tirannie voor de directe omgeving.

Neemt niet weg dat ik wel degelijk nieuwsgierig kan zijn naar een schrijver. En meer wil weten over de opvattingen die hij of zij huldigde buiten het werk.

Soms slagen biografieën er dan in iets van die nieuwsgierigheid te bevredigen. Meestal lukt dit evenwel niet. Geen moeilijker genre is er ook dan de biografie.

En toen schreef een dochter van Max Frisch [1911 — 1991] ineens een boek met herinneringen aan haar vader; zij het dat die verpakt werden in het raam van een roman.

Bovendien zit de boekhandel inmiddels zo in elkaar dat mij dit feit al voor publicatie werd verkondigd. Ik had nu eenmaal vrij recent weleens iets van Frisch gekocht; omdat hij enkele zeer goede boeken schreef. Dat maakte me ook tot doelgroep voor afgeleide werken.

Toch heb ik gewacht met aanschaf tot Sturz durch alle Spiegel in de tweedehands verkoop terecht kwam. Tot iemand het online aanbood voor een cent; omdat oud papier in goede staat ook nog altijd handel is.

Daarmee heb ik me drie jaar lang een wel aardig boek ontzegd. Het is alleen erg klein van bestek, deze semi-biografie in herinneringen.

Goed aan de herinneringen van Ursula Priess, die geboren werd in 1943, is dat ze fragmenten biedt. Impressies van een man als deze even geen enkele pose aannam. Daarmee kon ze toch een afgerond boek bieden — hoewel ze bij veel in het leven van Frisch niet geweest is.

Wel werd alle chronologie losgelaten. Bovendien gaat Priess er volkomen vanuit dat de lezer weet wie Max Frisch is, en wat deze zoal in zijn leven gedaan heeft. Dat hij belangrijk genoeg was om een heel boek aan te wijden, met uiteindelijk nogal universele herinneringen daarin, spreekt voor zich.

Tegelijk vermijdt Priess het zorgvuldig om over de grootste problemen tussen hen te schrijven. Want ook dat hij moeilijk was, hoeft geen betoog.

Dus leerde ik onder meer dat Ursula Priess haar vader een wat preutse man vond. Als ze eenmaal volwassen bij hem op bezoek kwam en hij haar rondleidde in weer een nieuwe woning liet hij haar bijvoorbeeld nooit zijn slaapkamer zien.

Tegelijk is ook Priess preuts. Over de levenden wilde ze niets schrijven. Dus wordt niet eens duidelijk hoe haar moeder heette, en hoe groot hun gezin was. Ze heeft een broertje, maar er is nog een derde kind waarvan het geslacht nooit genoemd wordt.

En van de vele vrouwen in Frisch’ leven komt slechts éen met naam voor in het boek. Ingeborg Bachmann. De beroemdste van het stel ongetwijfeld. Maar waarschijnlijk ook de enige dode.

Over de liefde tussen Frisch en Bachmann heet het dan dat die fataal was. Contact is er altijd gebleven; ook al ging het vrij snel uit.

Over haar moeder leren we niets. En over de vele andere van Frisch’ veroveringen biedt het boek slechts éen anekdote, als Ursula Priess kennismaakt met een vrouw die net als zij pedagoge is.

Beide vrouwen houden het gesprek dan gaande over hoe de gezinssituatie thuis het leven van kinderen voorgoed kan tekenen. Maar tot meer dan die omschrijving van de gedachtewisseling komt het niet in het boek. En dat was de enige keer dat ik me bij het lezen werkelijk bedrogen voelde — zo martelend impliciet had juist dit onderwerp nu ook weer niet behandeld te hoeven worden. Frisch verliet vrouw en kinderen toen Ursula amper tien was; alleen staat ook dit niet in het boek.

Desondanks had het wel wat, om te zien hoe iemand Max Frisch’ Tagebuch 1946-1949 kon gebruiken om scènes uit haar vroegste jeugd te reconstrueren; waar ieder ander in die uitgave allereerst een intellectueel dagboek leest.

En er is een fijne zandbak-anekdote. Van als de kleine Ursula en een buurmeisje het vertrouwde geluid horen van hoe Frisch binnen op zijn typemachine aan het zwoegen is. Ursula is dan jaloers op dat buurmeisje. Haar vader is hoornist bij het symfonie-orkest in Zürich, en de kinderen van de orkestleden mogen heel vaak naar het concertgebouw.

Frisch schrijft weliswaar toneel, en Ursula komt daardoor vaak genoeg in de schouwburg, maar dat is toch heel anders. Lang zo echt niet.

Ursula Priess, Sturz durch alle Spiegel
Eine Bestandsaufname
171 pagina’s
Ammann Verlag, 2009

Tagebuch 1946 – 1949 ~ Max Frisch

Het Tagebuch 1946 – 1949 verschilt in toon en inhoud behoorlijk van het hier eerder geboeklogde Tagebuch 1966 – 1971. Al is dit oordeel niet helemaal objectief. Er geldt onder meer dat ik het latere oeuvre van Frisch veel beter ken dan wat hij deed in zijn begintijd. Ik herken domweg niet goed welke fragmenten en schetsen in dit dagboek het tot aparte publicaties hebben gebracht.

Andorra, is te vermoeden. Anders is niet goed te begrijpen waarom er passages onder die titel in staan. Maar Andorra ken ik inhoudelijk niet.

Belangrijkste verschil was voor mij hoe het Duits uit dit boek aanzienlijk moeizamer las dan dat in het latere dagboek. Daarmee spreek ik een subjectief oordeel uit. Maar het is gewoon nogal merkwaardig om in het ene boek de taal zo vlot te lezen alsof het Nederlands was, en bij deze uitgave er hard mee geconfronteerd te worden dat Duits mijn moedertaal niet is.

Een fundamenteel verschil is verder ook dat Frisch in de periode 1946 – 1949 geen fulltime schrijver was, maar nog werkte als architect. Succes had hij overigens al wel, al is dit vooral het succes dat zijn toneelstukken ook in het buitenland worden uitgevoerd. Dat levert trouwens de misschien wel interessantste passages op in dit dagboek. Frisch reisde regelmatig naar de theaters waar er opvoeringen zijn. En daarbij reisde het recente verleden telkens mee. Omdat hij als Zwitser de oorlog in neutraal gebied had doorgebracht, en elders de overlevenden probeerden te verwerken wat ze hebben meegemaakt.

Frisch oordeelt daarbij nauwelijks, maar observeert.

Wenn Menschen, die eine gleiche Erziehung genossen haben wie ich, die gleiche Worte sprechen wie ich und gleiche Bücher, gleiche Musik, gleiche Gemälde lieben wie ich — wenn diese Menschen keineswegs gesichert sind vor der Möglichkeit, Unmenschen zu werden und Dinge zu tun, die wir den Menschen unsrer Zeit, ausgenommen die pathologischen Einzalfälle, vorher nicht hätten zutrauen können, woher nehme ich die Zuversicht, daß ik davor gesichert bin? [287]

Daarnaast boeiden me de passages het meest die op echte dagboeknotities lijken. Daar waarin Frisch zich er even toe zette om hardop na te denken over iets dat hem bezig hield. Of dit nu de waarde van het schrijven was, of het lezen. Of dat nu om de betekenis van critici ging. Want, recenseren is moeilijk, zoals ik beaam:

wenn ich nach Jahren auf eigene Rezensionen stoße, merke ich fast ohne Ausnahme, das ich stets mich selber gelobt habe, gelobt, was eigenen Bestrebungen entgegenkommt und sich durch Gelingen heiligt, das ist es, was ich (und nicht selten auf Grund eines flinken Mißverständnisses) durch Lobesworte unterstrichen habe… [298]

Max Frisch, Tagebuch 1946—1949
413 pagina’s
Suhrkamp 1985, oorspronkelijk 1950