Ingeborg Bachmann ~ Andrea Stoll

► door: A.IJ. van den Berg

Ze kwam naar aan d’r eind, Ingeborg Bachmann [1926 — 1973]. Zij verbrandde zich flink — wellicht doordat sigarettenas haar nachtkleding in de hens zette — en in plaats van daarvoor meteen hulp te zoeken, ging ze slapen; na wel eerst nog haar huishoudelijke hulp te hebben opgebeld. Veel later belandde ze pas in het ziekenhuis. Waar ze niet alleen verschrikkelijk aan die brandwonden leed, maar ook heftige ontwenningsverschijnselen kreeg. De pillen die ze gewoonlijk tegen van alles slikte, werden haar onthouden.

Dit gebeurde in Rome, in 1973, en mede door het taalverschil met Bachmann’s naasten ontdekten de behandelend artsen dat allemaal veel te laat, van die pillenverslavingen.

Eerlijk gezegd las ik Andrea Stoll’s biografie niet om meer over die dood te weten te komen. Ingeborg Bachmann interesseert me om heel andere redenen. En toch dwong dit boek om me na te denken over de laatste momenten van dat leven.

Dit kwam vooral omdat Andrea Stoll een waarom-vraag probeerde te beantwoorden in haar boek. Zij verdedigt in deze uitgave een these dat Ingeborg Bachmann leed, en daarom telkens in de drank en de pillen vluchtte. En dat leed kwam volgens Stoll omdat Bachmann een zelfstandig denkende schrijver probeerde te zijn in een tijd waarin voor vrouwen die rol nog helemaal niet was weggelegd.

Dus was er onder meer ook telkens nijpend geldgebrek.

En dan mag dat van mij best, zo’n werkhypothese, als die een biograaf helpt om lijn aan te brengen in zo’n portret. Alleen wees Andrea Stoll mij daarmee ook op het eeuwige probleem dat kleeft aan elke biografie van een auteur. In zulke boeken komt nooit de vraag aan de orde waarom er nu net een portret van dit persoon moest komen. Dat spreekt namelijk al voor zich. Noch gaat een biograaf ooit zo ver om zich af te vragen wat het allemaal eigenlijk voorstelde, dat schrijven bijvoorbeeld, maatschappelijk gezien. En daarmee hoe de samenleving waarin de geportretteerde leefde, dacht over literatuur.

Toch lijkt me juist dat vrij wezenlijke kwesties. De statuur ooit van ‘de grote drie’ in Nederland hangt lang niet alleen samen met de kwaliteiten van hun boeken. Net als het afkalven van deze status.

Andrea Stoll scheert dus wel langs dit probleem, alleen gebruikt de biograaf dat enkel om in te zoomen op dat ene personage, en daarbij dan te gaan psychologiseren.

Terwijl dit voor de rest toch een buitengemeen boeiend levensportret is.

Delen van Ingeborg Bachmann’s levensverhaal kende ik al, dankzij de grondig geannoteerde brievenbundels. En over andere delen bestonden al vele vermoedens — dat Max Frisch haar meermaals nauwelijks verhuld in zijn boeken opvoert, bijvoorbeeld.

Leerde de biografie me dan toch wel weer dat Ingeborg Bachmann met succes de publicatie een passage uit de roman Mein Name sei Gantenbein heeft weten te blokkeren. Daarin stonden te intieme details.

Bachmann en Frisch hadden dezelfde uitgever.

Vervolgens vond ‘Macho’ Max het nodig om het verhaal in de wereld te brengen dat Ingeborg Bachmann heel het manuscript van zijn roman had laten vernietigen. Want dat zij hem ooit heeft afgewezen, zette kwaad bloed.

En toch heeft de gekrenktheid van beiden literatuur opgeleverd — daar waar ik helaas ook voorbeelden ken van veel minder gelukte afrekeningen na een stukgelopen huwelijk.

Andrea Stoll, Ingeborg Bachmann; Der dunkle Glanz der Feiheit
382 pagina’s
C. Bertelsmann, 2013

[x]