Eeuwige leven ~ Koos van Zomeren

► door: A.IJ. van den Berg

Toen ik met boeklog begon, wat dat met een ideaal voor ogen. Met een stiekem ideaalbeeld dan ook nog. Want mij was duidelijk dat wat ik wilde, waarschijnlijk niet kon, in de paar minuten daartoe uitgetrokken.

Schrijven kost tijd.

Van dit ideaalbeeld — combineer de onderkoelde humor van Szymborska, met de precisie van een Van Zomeren, en blijf daarbij jezelf — heeft alleen het idee postgevat dat een goed boeklogje niet meer dan tweehonderdvijftig woorden hoeft te tellen. Daarin moet alles over een boek te zeggen zijn. Zelfs al betekent dit dat ik maar éen of twee eigen opmerkingen kan plaatsen; omdat een boekbespreking zo veel verplichte elementen kent.

Schrijven is selecteren.

Zoals Koos van Zomeren begin jaren negentig columns schreef, van dagelijks rond de tweehonderd woorden op de voorpagina van NRC Handelsblad, zo heeft sindsdien niemand nergens meer gepubliceerd. Dus koester ik de boeken maar die deze periode heeft opgeleverd. Zoals Het eeuwige leven, met het beste van wat verscheeen vanaf maart 1993 tot een jaar later. Vaak gaat het in dit boek over de dood. Altijd gaat het over leven, en de natuur.

De dood maakte zo veel indruk ook niet zonder al dat leven.

En goed, dan krijgt niet elk van zijn columns evenveel aandacht bij het lezen, anders dan toen ze in de krant verschenen. En dan blijft het vrijwel onmogelijk ze na te vertellen. Maar ik krijg er wel het idee door beter te moeten nadenken, over wat ik precies wil zeggen hier.

Schrijven is zitten blijven tot het er staat. De waarheid van een cliché.

undefined

Mysterie

Een mysterie is voor mij het werken aan een roman. Ik bedoel, je loopt jaren met ideeën in je hoofd en op zekere dag ga je naar je kamer, je draait een vel papier in de schrijfmachine en begint aan een verhaal, en je weet dat het maanden gaat duren en dat het nergens goed voor is. Want laten we wel wezen, mensen gebruiken boeken zoals ze een maaltijd gebruiken, om van de ene dag naar de andere te komen, en je hoeft maar één blik in een boekhandel te werpen om te zien dat er boeken genoeg zijn. En de kans op nog een meesterwerk is uiteraard gering. Maar aan het werk. Om de kost te verdienen. Om van de straat te zijn. Om van de ene dag naar de andere te komen. En op zeker moment ben je over de helft. Dan begint een roman zo’n beetje op zijn eigen benen te staan. Je loopt een uurtje door de polder en je roman, die spreekt je toe. Het ziet ernaaruit, zo zegt het boek, dat ik iets heel bijzonders kan worden; jij bent de enige, van alle mensen de enige, op heel de wereld de enige, die dat kunt. Dus dat je uit jezelf een idee creëert, dat dat idee zich min of meer zelfstandig maakt en dat het zegt: jij bent onmisbaar en uniek, de zin van mijn bestaan. En dat je dat dan ook gelooft! Dan is het geen mysterie meer, dan is het een vorm van genade, mystiek.

[december 1993]
Koos van Zomeren, Het eeuwige leven
224 pagina’s
De Arbeiderspers, 2004

[x]