Wat wil de koe ~ Koos van Zomeren

► door: A.IJ. van den Berg

In het laatste jaar dat Van Zomeren dagelijks een column schreef op de voorpagina van NRC Handelsblad, had hij vaak een binnenpretje. Terwijl die krant serieus de belangrijkste ontwikkelingen van de wereld bracht, ging het bij hem meestal over de koe. En dan liefst door even stil te staan bij een miniem maar tekenend detail. Zoals het haar dat in koeienoren groeit. Omdat de aardewerk borden van de Koninklijke Tichelaar in Makkum beschilderd worden met penselen die daarvan gemaakt zijn.

Tegelijk levert die hele reeks interessante cultuurgeschiedenis op. Omdat de mens het oerrund niet alleen geknecht heeft tot vee, maar omgekeerd de koe ook grote invloed heeft gehad op de mens. In de samenlevingen die geen vee hoedden, hebben de volwassenen ook nooit geleerd om melk te kunnen verteren. En dit kon volgens sommige latere theorieën weleens van zeer bepalend invloed zijn geweest op de loop van de geschiedenis.

Maar ook het Nederlandse landschap heeft zich gevormd naar de aanwezigheid van de koe daar. Die moest kunnen grazen, en dus weiden hebben die niet te nat lagen. Ook al betekende dit uiteindelijk dat de schaarse koe die nu nog naar buiten mag in een nogal prikkelarme omgeving met enkel Engels raaigras wordt gebracht.

Terwijl koeien toch zo goed zelf hun kostje kunnen opscharrelen, als ze niet als melkfabriekjes gehouden worden, maar moeten helpen om het landschap te beheren.

Koos van Zomeren is in deze bundel telkens bezig met de vraag hoe veel natuur er nog zit in een al zo lang gedomesticeerd beest als de koe. Zijn gruwel voor de uitwassen van het agromanagement is oprecht. Zelfs al negeerde hij daarbij de vraag hoe de veehouderij dan georganiseerd zou moeten worden.

Maar dit is dan ook geen monografie. Wat wil de koe vormt een verzameling van ruim tweehonderd verstilde columns, die elk rond de tweehonderd woorden telden, en daarbij toch telkens een afgerond verhaal wisten te brengen.

En anders dan de meeste andere columns zal ik deze om de zo veel jaar herlezen.

undefined

Steeds korter

Wat schrijven betreft: het kan altijd korter en als het niet korter kan kun je het altijd nog weggooien.

Je hebt schrijvers die de dingen groter maken en schrijvers die de dingen kleiner maken. Ik geloof niet dat het ene per definitie beter is dan het andere. In beide gevallen wordt door vertekening de juiste maat gezocht.
Ikzelf ben een typische verkleiner. Hele romans schrompelen onder mijn handen ineen tot een hoekje in de krant. Invallen, die met enige zorg en geduld hadden kunnen worden uitgewerkt tot een Huizinga-lezing, verdwijnen zomaar ergens in een bijzin.

Natuurlijk gaat het zo omdat ik het zo wil. Maar ik zou ook best eens anders willen. Ik zou best eens zo gulzig willen uitpakken als A.F.Th. van der Heijden. Of zo rondborstig als Wolkers, zo elegant als Nooteboom.

Ik probeer het weleens, al is het maar bij wijze van oefening. Maar het lukt me niet, het wordt aanstellerij. Let wel, ik zeg niet dat het aanstellerij is bij iemand anders, bij mij wordt het aanstellerij. En dan schrijf ik maar weer zoals het moet.

Een kennis uit Heerlen heeft m’n laatste boek gelezen. Hij schrijft: ‘Beste boek tot nu toe? Denk het wel. Die kleine stukjes. Naarmate je minder bent gaan schrijven is het beter geworden. Dat belooft wat als je helemaal niet meer schrijft!’

Die begrijpt het.

[oktober 1994]
Koos van Zomeren, Wat wil de koe
220 pagina’s
De Arbeiderspers, 1995

[x]