Plausible Prejudices ~ Joseph Epstein

► door: A.IJ. van den Berg

Is Joseph Epstein mijn favoriete schrijver van dit moment?

Die vraag is licht belachelijk — want waarom zou ik met tot éen auteur beperken. Maar feit blijft dat er weinigen zijn van wie ik met zo veel verwachting een boek kan oppakken, in de zekerheid vervolgens niet teleurgesteld te worden.

Gaat het overigens wel om Epstein’s essays. Hij heeft ook enkele boeken met korte verhalen uitgebracht. En daar kom ik toch wonderlijk slecht doorheen. Dezelfde wit die zijn beschouwende stukken zo memorabel kan maken, komt dan ineens wat geforceerd op me over.

Van die essaybundels zijn er twee smaken. Of Epstein schrijft over literatuur, of hij toont zich een hedendaagse Montaigne die ‘familiar essays’ schrijft, over alles wat hem zoal bezighoudt.

En Plausible Prejudices gaat over Amerikaanse literatuur, waarbij veel stukken gewijd zijn aan de situatie zo rond 1980 in de VS; terwijl ze daarbij toch tijdloos zijn gebleven.

Mooi daarbij is Epstein’s onafhankelijke blik. Hij heeft geen programma, houdt op het oog geen vrienden de hand boven het hoofd, en weet vaak kalmpjes de grootste reputaties beargumenteerd af te breken.

Een derde van dit boek is gewijd aan Amerikaanse romanschrijvers. Daarbij doet hij onder meer moeite om te verklaren waarom John Irving zo goed verkoopt — de simpele boodschap uit diens boeken dat je met enig doorzettingsvermogen alles kan, slaat altijd aan — waarom Bernard Malamud op zijn debuut na geen goede romans heeft geschreven, en waarom Philip Roth zo ernstig overschat wordt — de literaire pretentie bij hem is zo veel groter dan wordt waargemaakt.

Van Updike blijft al evenmin veel over, onder Epstein’s vorsende blik.

Updike may speak of the writer’s only duty being to tell his own “strange, small, or private” truth, but his truth has itself become stranger, smaller, and more private all the time. Such, for all his own early promise, have John Updike’s own truths become, dealing as they for the most part do with ornate sex and social clichés got up in velvet metaphors. In his heart Updike may even know that his own high reputation and success are part of the general swindle, […] [157-158]

Maar critici zijn even goed te beoordelen op wat ze afkeuren, en waarom, als op welke schrijvers bij hen geen verkeerd kunnen doen. En onverwacht, toch nog voor mij, leerde ik dat Epstein de journalist A.J. Liebling hooglijk bewonderde.

Net als ik. En eigenlijk mag dat niet, om onafhankelijk te blijven hier.

Het nuttigste essay voor boeklog stond aan het begin van het boek. Joseph Epstein schrijft dan over het belang van boeken recenseren, en je eigen werk besproken zien worden. Dan beklaagt hij zich onder meer van de driehonderd recensies van zijn eigen boeken niets geleerd te hebben over de kwaliteiten van die uitgaven, noch over zijn sterkten en zwakten als auteur.

Een recensent moet kwaad kunnen worden, zo stelt Epstein, over inbreuken op de literaire billijkheid. Als slechte schrijvers de hemel in geprezen worden, moet dat hem of haar verontrusten. Als goede auteurs te weinig aandacht krijgen, of verkeerd begrepen worden, moet dat de recensent al evenzeer persoonlijk raken.

Boekbesprekers mogen verder niet te genereus worden.

Books, unlike criminals, are best judged guilty until proven innocent–for innocent, in this context, read without falsity, fudging, or flagrant flaw. Most current-day reviewers err on the side of generosity—doubtless because they want to seem friends to literature—and so literary masterpieces are announced more frequently than station breaks. […] [50]

Alleen zal een probleem altijd zijn dat het schrijven van een recensent nauwelijks beloond wordt. En dat de auteur liever niet alleen wil worden gezien als boekbespreker; omdat actie vaak zo veel luider spreekt dan reactie kan.

Eigenlijk is dat essay, ‘Reviewing and Being Reviewed’, de beste samenvatting van dat hele boek, bedenk ik me. Een programma dat met humor, vaart, en elegantie werd uitgevoerd.

Joseph Epstein, Plausible Prejudices
Essays on American Writing

411 pagina’s
W.W. Norton & Company, 1985

[x]