Seek My Face ~ John Updike

► door: A.IJ. van den Berg

Als er éen ding is dat debuutromans al gauw slecht leesbaar maakt, dan toch meestal het gebrek aan maat. Het vakmanschip van de schrijver staat meestal nog niet in verhouding tot zijn of haar ambities, of het benul ontbreekt nog over wat een boek interessant houdt.

Daarom ook zijn debuten zo moeilijk te recenseren. Want, beloon je de getoonde ambities alvast, of beknor je de lafheid? Bestraf je de onhandigheid zelfs wellicht? Vergelijkingsmateriaal is er immers nog niet.

Seek My Face was Updike’s 54ste boek, volgens de blurb. En al is het niet diens 54ste roman, een twintigtal had hij toen al geschreven in dat genre. Wat vervolgens interessant maakt dat het boek mij nogal mislukt lijkt.

De maat klopt namelijk niet met de ambitie. De inhoud paste niet in de vorm.

In Seek My Face geeft John Updike een korte kunstgeschiedenis van de VS na de Tweede Wereldoorlog, beginnend met Jackson Pollock, en dan verder stromend via pop-art tot en met de intrede van het verlammend grote geld in de kunstmarkt — en dit dan gezien door iemand die dit allemaal van nabij meemaakte.

Jackson Pollock heet alleen geen Jackson Pollock in de roman, maar Zack McCoy. En al evenmin hielden de andere kunstenaars die opgevoerd worden hun eigen naam — hoewel die gauw eens te vermoeden is. Al kan Updike best eens verschillende beeldend kunstenaars voor het verhaal hebben samengevoegd tot éen man.

En dat mag allemaal. Een groot probleem voor mij was alleen de gewrongen vorm waarin al deze schildersportretten gegeven worden. En daarmee hoe de meningen over hun leven en werk tot de lezer komen. Updike koos er namelijk voor om dit boek éen lang gesprek te laten zijn.

Het verhaal speelt zich zelfs of in éen dag.

Een dag waarop de jonge en ambitieuze journaliste Kathryn D’Angelo naar het rurale Vermont trok om daar de schilderes Hope Chafetz te interviewen. Die eerder Hope Ouderkirk heette, en Hope McCoy, en toen Hope Holloway.

Gaf Updike voor de verandering een boek twée vrouwelijke hoofdpersonen, ging het nog vooral over mannen in het leven van éen van hen.

Dat gesprek tussen de vrouwen wordt vanzelf afgewisseld met flashbacks, van Hope Chafetz, die het eigenlijke verhaal vertellen. En het was nog niet eens dat wat me aan de roman stoorde. Maar Updike maakte van Hope Chafetz een veel te vloeiend formulerende vrouw.

Werd een heel boek aan éen gesprek opgehangen, is die conversatie werkelijk op alle punten ongeloofwaardig.

Hielp ook al niet mee dat de telkens veranderende verhouding tussen de gesprekspartners in de loop van de dag me een veel te duidelijke kunstgreep leek.

En dan is vanzelfsprekend te prijzen dat John Updike ook in zijn twintigste roman nog experimenteerde, en durfde te spelen met de vorm. Die inspanning leverde helaas alleen een boek op dat voor mij vrijwel onleesbaar was; en slechts als huiswerk, met een minimum aantal bladzijden per dag, uit te krijgen bleek.

Mijn idee om alle romans van Updike te lezen die ik nog niet kende, na de relatief goede ervaringen van vorig jaar, is hiermee dan ook tot nader order uitgesteld.

John Updike, Seek My Face
288 pagina’s
Random House, 2003

[x]