Lood en hagel ~ Gerrit Komrij

► door: A.IJ. van den Berg

Bij de dood van de schrijver J. Bernlef viel op dat mijn beeld van hem voornamelijk bepaald was door de spottende woorden van Gerrit Komrij. Weliswaar had ik ook zelf een paar boeken van Bernlef geprobeerd. Maar daar was me allereerst van bijgebleven dan dat ze zwaar teleurstelden. En dus dat Komrij gelijk had.

Het was daarom dat ik Lood en hagel nog eens opensloeg. Want dit is niet mijn favoriete verzameling van Komrij. Elk opgenomen stuk bestaat uit een beschimping van iemand. Netjes uit de eerdere bundels gelift, en hier in bloemlezing gepresenteerd.

Wie wil weten wat Komrij zoal schreef tegen auteurs als Mulisch, Claus, of Bernlef wordt heel aardig met dit boek bediend.

Het werkt daarmee goed als naslagwerkje. En meer niet.

Als verzameling is het uiteindelijk een treurig eendimensionaal boek, omdat er slechts leukigheden in staan, en die op den duur volkomen doodslaan. Bovendien, dat vijfentwintig jaar na dato nog eens TV-recensies uit Horen, zien en zwijgen uit hun context gerecycleerd werden, enkel omdat daar iemand zo leuk in wordt afgekraakt, vind ik armoedig. En er werd heel wat onverkort overgenomen uit Horen, zien en zwijgen in deze bundel.

Overigens begreep ik indertijd niet waarom dit boek er überhaupt moest komen. Tot Komrij later het webloggen en nog later Facebook ontdekte, en die media gebruikte om over anderen kwaad te spreken. En dat dan op een aanzienlijk lomper manier als in de stukken waar wel een redacteur op had toegezien.

In deze bundel lijkt Komrij juist helemaal niet trots te zijn geweest op zijn vermogen om zo af en toe iemand helemaal weg te zetten met wat gerichte zinnen. Zijn woorden werden namelijk altijd verkeerd begrepen. Hij klaagde bijvoorbeeld telkens de vraag te krijgen wanneer hij nu eens W.F. Hermans ging pakken, of wie er dan ook status had.

En het is mede om deze passages dat het lezen van Lood en hagel toch nog enig nut had.

De bundel toonde aan dat een boek als schepping niet werkt als er balans bestaat tussen de voorkeuren en de afkeuren die het brengt.

Maar ook heb ik me afgevraagd wat het nut is van de recensie ad hominem. Behalve dan dat zulke stukken gevroten worden; of dus zelfs decennia lang het beeld over iemand anders kunnen bepalen — zoals mij met Bernlef overkwam.

Op boeklog is het ook nodig om telkens te oordelen, en toch spreek ik me slechts uit over boeken.

Over de auteur van die boeken gaat het zelden of nooit — laat staan dat daarbij een oordeel volgt over de schrijver als persoon.

Toegegeven, dit komt vast door boeken als Céline’s roman Voyage au bout de la nuit, die ik meesterlijk vind. Terwijl deze schrijver verder bijvoorbeeld ook antisemitische pamfletten schreef. Dat wil ik absoluut niet vergoelijken. En toch blijft die roman goed.

Omgekeerd heeft God dan weer enkele heel vervelende boeken gedicteerd. Elke auteur heeft missers, zonder daar meteen zelf slecht van te worden.

Ik besef heel goed aldus een standpunt in te nemen dat wankel is. Omdat niet alleen het publiek maar zelfs ook vele schrijvers een kritische bespreking allereerst begrijpen als een veroordeling van de auteur als mens. Ook als er in de recensie geen enkele uitspraak ad hominem voorkomt.

En dit misverstand is zo onuitroeibaar dat ik ook kan begrijpen dat zelfs critici weleens alle objectiviteit loslaten, en op de schrijver zelf gaan inhakken.

Punt is nu eenmaal dat zulke stukken ook heel aardig kunnen zijn om te schrijven.

Maar zelfs toen er absoluut reden was om mensen op hun aard en onkunde aan te vallen. In 2008. Toen de Friese schrijversvakbond het bestond om bij de provincie een beroepsverbod te eisen voor mij als beoordelaar van literaire teksten — leve het vrije woord — zelfs toen heb ik deze mensen in een publieke reactie enkel dom genoemd.

Het ad hominem zit niet in mij. Misschien dat ik daarom genieten kan van een goed geformuleerde aanval hier en daar door een ander. En Komrij was heel goed daarin. Behalve dan dat zo’n verzameling als deze met enkel directe aanvallen behoorlijk saai uiteindelijk wordt. Alle opwinding over iemands gebrek aan kwaliteiten lijkt later ook rijkelijk overdreven. Satire moet wel tandjes hebben en even doorbijten.

Gerrit Komrij, Lood en Hagel
[Schimpscheuten en handtastelijkheden–een keuze]

241 pagina’s
De Arbeiderspers, 1998

[x]

nauw gerelateerd op boeklog:


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden