9 anonieme scenario’s ~ Morris & Goscinny

► door: A.IJ. van den Berg

Niet alles wat René Goscinny aan de strip Lucky Luke toevoegde was een verbetering. Die conclusie moet ik toch ook durven trekken. Simpelweg doordat de strip me als kind al minder boeide dan andere, omdat ik zo weinig te genieten vond aan de tekeningen.









Maar Morris kon het dus wel op een manier die me beter aanstaat.

Zo zijn de eerste avonturen van Lucky Luke in een aanzienlijk lossere stijl getekend dan de latere. Waarbij hij bovendien lang niet altijd alles binnen de kaderlijntjes hield.

Aan het plaatje hierboven uit album 9 — De spoorweg door de prairie — vallen bijvoorbeeld meteen al verschillende zaken op. Het hoofd van Lucky Luke is niet in beeld gehouden — alsof het een filmstill is. En zijn paard Jolly Jumper werd nog zo sierlijk getekend dat een echt paardje lijkt.

Pas onder de invloed van Goscinny werd het beest een personage in de boeken met wel heel bijzondere eigenschappen, die zelfs commentaar op het verhaal ging leveren. Tegelijkertijd werd het uiterlijk van het beest een karikatuur; waarmee Jolly Jumper nooit meer inwisselbaar was met andere paarden.

Morris begon zijn loopbaan met het werk aan tekenfilms, in de VS. Dat had dus lang grote invloed op zijn tekenstijl, zowel in kadrering als in lijnvoering. Als kind vond ik de tekeningen in de vroege albums ook zo afwijken van wat ik kende dat die boeken alleen daarom al minder waard waren. Die waren te raar.

Tegenwoordig kijk ik anders. Nu vallen me weer andere zaken op. Zoals dat ik in die vroege boeken wel van het tekenwerk kan genieten, maar dat het met de verhalen niet opschiet. Pas toen René Goscinny zich er tegenaan ging bemoeien kreeg de strip Lucky Luke ruggengraat.

De samenwerking tussen Goscinny en Morris begon in 1955, met het vaker genoemde De spoorweg door de prairie. En omdat dit verhaal vrijwel hetzelfde is als hun laatste collaboratie, De zingende draad, zou daar dus een mooi begin liggen voor een groot vergelijkend essay. Hoe veranderde de strip Lucky Luke precies tussen 1955 en 1977, en waar blijkt dat zoal uit?

Luiheid staat deze exercitie in de weg, plus het gegeven dat niemand erop zit te wachten.

Bovendien staat dan wel in catalogi en op Wikipedia dat René Goscinny anoniem aan meerdere albums van Lucky Luke meewerkte. Uit de strip zelf blijkt dat lang niet altijd. Alleen in Spoorweg door de prairie staat op de platen weleens een verwijzing naar ‘R.G.’.

Dat Goscinny dan niet genoemd wordt als scenarist kan ook weer allerlei redenen hebben, die niemand precies schijnt te weten. Waarvan sommige, de mogelijk juridische, te saai voor woorden zijn. Want wellicht stond Goscinny gewoon onder contract bij een andere uitgever, of was hij ergens in loondienst en vervielen daardoor al zijn auteursrechten aan zijn baas, en moest medewerking stiekem.

Maar misschien lag het nog weer anders en vond Morris het pas terecht om Goscinny als medeschepper te benoemen toen hij daartoe genoeg werk verricht had. Ook René Goscinny was ooit als tekenaar begonnen. Dus kan het best zijn dat pas toen hij hele storyboards ging aanleveren aan Morris, in plaats van de verhaallijnen enkel op te schrijven, hij tot medemaker werd benoemd.

Mede om al deze onzekerheden kies ik er hier ook voor om de anonieme scenario’s van Goscinny niet éen voor éen te behandelen hier.

Deze boeken zijn ook minder strak dan wat hierna volgde. En platter, dat vooral.

René Goscinny verrijkte de stripverhalen absoluut door er al vrij snel historische gegevens in te brengen. Maar zelfs daar is over te zeggen dat hem dat later veel beter af ging. Judge Roy Bean heeft echt bestaan, maar De rechter is geen interessant stripverhaal — er is te weinig afstand tot het historische gegeven. Dezelfde grap dat een kroegbaas zichzelf tot rechter had benoemd, en de wet naar willekeur interpreteerde, werd een paar keer met enkele minieme variaties herhaald.

En die olievondst uit In de schaduw van de boortorens vond plaats, net als de daarop volgende rush van iedereen om land in te pikken, in de hoop zo snel rijk te worden.

Alleen voegde het niets aan het verhaal toe dat de man die als eerste olie vond een personage werd in dit verhaal. Behalve dan dat hij een indrukwekkende zwarte baard heeft, en dat vast fijn tekenen was.

Morris & Goscinny gebruikten de geschiedenis later veel memorabeler, juist door zich veel grotere vrijheden te permitteren ten opzichte van ‘hoe het echt was’ gegaan. Daarmee ontstond ademruimte.

Kortom. Ik wilde de boeken met de anonieme scenario’s niet als eerste lezen, omdat niemand me vertellen kon wat de bijdrage van René Goscinny precies was geweest aan deze strips. En nu ik ze doorneem na de 28 boeken waarin Goscinny wel als maker op het kaft staat vermeld, voegen ze eigenlijk al niets meer toe aan het beeld dat ik vormde van de strip.

Behalve dan dat het vroege tekenwerk van Morris in verschillende opzichten veel aantrekkelijker is. En behalve dat duidelijk werd dat het tijd kostte voor de twee stripalbums maakten die iets extra’s brachten.

Morris, De spoorweg door de prairie
46 pagina’s
Uitgeverij Dupuis
vertaling van Des rails sur la prairie, 1956
 
Morris, De bende van Joss Jamon
46 pagina’s
Uitgeverij Dupuis
vertaling van Lucky Luke contre Joss Jamon, 1958
 
Morris, De neven Dalton
46 pagina’s
Uitgeverij Dupuis
vertaling van Les cousins Dalton, 1959
 
Morris, De rechter
46 pagina’s
Uitgeverij Dupuis
vertaling van Le Juge, 1959
 
Morris, De trek naar Oklahoma
46 pagina’s
Uitgeverij Dupuis
vertaling van Ruée sur l’Oklahoma, 1960
 
Morris, De Dalton breken uit
46 pagina’s
Uitgeverij Dupuis
vertaling van L’évasion des Dalton, 1960
 
Morris, Bootrace op de Mississipi
46 pagina’s
Uitgeverij Dupuis
vertaling van En remontant le Mississipi, 1961
 
Morris, In het spoor van de Daltons
46 pagina’s
Uitgeverij Dupuis
vertaling van Sur la piste des Dalton, 1962
 
Morris, In de schaduw van de boortorens
46 pagina’s
Uitgeverij Dupuis
vertaling van A l’ombre des derricks, 1962

[x]opgenomen in het dossier:

nauw gerelateerd op boeklog:


© Boeklog 2005-2019. Alle rechten voorbehouden